Fase 2a Varianten In mei 1991 zal het voorstadstation Leeuwarden-Camminghaburen worden geopend, onder gelijktijdige sluiting van de halte in Visvliet. Vanuit deze referentie-variant (variant 0+) zijn door de N.V. Nederlandse Spoorwegen uiteindelijk 3 hoofdvari anten gekozen, te weten: Variant 1: gedeeltelijk dubbelspoor (ongeveer 20 km van de 56 km)met snelheidsverhoging tot 120 km/u en inzet van beter dieselmaterieeldat in 1995 zal instromen (DH 95). De stations Zwaagwesteinde en Grijpskerk worden in deze variant gesloten, terwijl in Groningen het voorstadstation Hoogkerk wordt geopend Variant 2: volledige spoorverdubbelingsnelheidsverhoging tot 120 km/u en inzet van het nieuwe DH 95-mate- rieel; opening voorstadstation Hoogkerk en in de spitsuren elk halfuur de inzet van extra snel treinen, die onderweg alleen in Buitenpost stop pen Variant 3: volledig dubbelspoor en elektrificatie; de snel heid wordt opgevoerd tot 140 km/u; ook in deze variant wordt het voorstadstation Hoogkerk geo pend en worden in de spitsen elk halfuur extra sneltreinen ingezet; via de inzet van elektrisch materieel worden het comfort en het imago sterk verbeterd. De investeringen in de infrastructuur bedragen voor de va rianten 1, 2 en 3 respectievelijk 100 miljoen, 225 mil joen en 280 miljoen. Fase 2b De effecten van de varianten voor het vervoer Als uitgangspunt voor de project-evaluatie is het mobili teitsscenario B gekozen (conform beleidsvoornemens van SW II, deel a). In dat geval neemt het treingebruik ten opzichte van 1988 toe met twee/derde deel tot 1996 (per werkdag van 5500 tot 9240) en verdubbelt het treingebruik tot 2010 (van 5500 tot 11150), uitgaande van de meest aantrekkelijke va riant voor de treinbediening Het aantal treinen in de spits, per richting per uur, be draagt voor de varianten 0+, 1, 2 en 3 respectievelijk 2, 2, 4 en 4De kortste reistijd tussen de stations Leeuwarden en Groningen bedraagt in minuten voor deze varianten respec tievelijk 49, 45, 36 en 32 minuten. 2 Fase 3 Effect-rapportage en evaluatie - Bedrijfs-economisch In nauw overleg met de N.V. Nederlandse Spoorwegen is de bedrijfs-economische rentabiliteit bepaald. Zowel de extra exploitatiekosten als de extra opbrengsten zijn voor elke variant geraamd ten opzichte van de referentie-situatie. De exploitatiekosten per jaar in 2010 worden voor de varian ten 0, 1, 2 en 3 geraamd op respectievelijk 14,4 miljoen, 19,2 miljoen, 19,9 miljoen en 23,7 miljoen. De opbreng sten worden in hetzelfde jaar voor deze varianten geraamd op respectievelijk 15,0 miljoen, 20,2 miljoen, 20,4 mil joen en 22,8 miljoen. Dit betekent dat in genoemde jaren de dekkingsgraad (in Z) voor deze varianten respectievelijk 104, 105, 103 en 96 bedraagt. - Sociaal-economisch Via een sociaal-economische evaluatie is nagegaan of de benodigde investeringsgelden, die door de Rijksoverheid beschikbaar moeten worden gesteld, opwegen tegen de maat schappelijke baten van het project. Daartoe is een evaluatie uitgevoerd, volgens het vergelijken van situaties met en zonder uitvoering van het project. Als evaluatieperiode is gekozen de periode van 1996 tot en met 2045. Dit betekent bouwen in de jaren 1993 tot en met 1995. De jaarlijkse kosten en baten zijn bepaald voor: - het exploitatie-saldo - het in geld gewaardeerde reisvoordeel voor de passagiers - de bespaarde vervoerskosten voor passagiers die overgaan van auto naar trein - de besparing op onderhoudskosten voor de auto-infrastruc tuur - de in geld gewaardeerde maatschappelijke voordelen van bespaarde autokilometers voor met name milieu en veiligheid - financieel gewaardeerde derving door de Rijksoverheid van accijnzen, BTW en BVB. Voor de uiteindelijke netto investering per variant is de rentabiliteit berekend door middel van de zogenaamde interne rentevoet. Deze geeft aan welk rendement, als rente-percen tage, de varianten opleveren over de periode 1993 - 2045. Voor de varianten 1, 2 en 3 is de IRR respectievelijk 13,8Z, 53Z en 6,1Z. 3

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1990 | | pagina 204