Woningbedrijf (820.5)
71
Stadsvernieuwing (821)
70
Nieuwbouw
De omvang van het totale nieuwbouwprogramma zal de komende jaren verder afne
men tot circa 300 woningen per jaar. Dit maakt het noodzakelijk dat uiterst kritisch
wordt gekeken naar de noodzaak en kwaliteit van nog te realiseren nieuwbouwplannen
(strategische nieuwbouw). Binnen het nieuwbouwprogramma zal de komende jaren de
nadruk op de marktsector en dan met name op de koopsector komen te liggen. Binnen
de woningwetsector is echter nog steeds sprake van een ophoping van plannen, die op
betrekkelijk korte termijn gerealiseerd zouden kunnen worden mits diverse knelpunten
in de planontwikkeling kunnen worden opgelost. Het betreft voornamelijk plannen voor
de bouw van sociale huurwoningen in de vooroorlogse stadsvernieuwingsgebieden,
waar overigens, gezien de ervaringen en inschrijvingen bij de Centrale Registratie
Woningzoekenden, nog een aanzienlijke vraag naar is. De eerste jaren zal het bouwpro
gramma van woningwetwoningen dan ook iets hoger liggen dan het berekende lange-
termijngemiddelde.
In het vorig beleidsplan hebben wij melding gemaakt van een in de Tweede Kamer
aanvaarde motie (Tuinstra/de Pree) inzake de versterking van de positie van de gemeen
telijke Woningbedrijven. Inmiddels heeft staatssecretaris Heerma van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn visie over de uitwerking van de motie
bekend gemaakt. Wij constateren met voldoening dat één van de belangrijkste menings
verschillen bij de verschillende visies over de toekomst van de woningbedrijven lijkt te
zijn opgelost. Daar waar de gemeenten het van belang achten bestuurlijke invloed in het
bestuur van een (geprivatiseerd) woningbedrijf te hebben en te houden, bestaat er van de
zijde van het ministerie hiertegen niet langer bezwaar. Wel is de staatssecretaris van
mening dat, wil een gemeentelijk woningbedrijf na 1997 nog financiële medewerking
hebben bij het uitvoeren van verbeterings- c.q. nieuwbouwplannen, er eerst sprake moet
zijn van het omvormen van een woningbedrijf van tak van dienst naar een zogenaamde
gemeentelijke toegelaten instelling. De toelating moet worden aangevraagd in de perio
de 1993-1997. Overigens is door uw beslissing van 16 mei 1991 het woningbedrijf
reeds voor een belangrijk deel verzelfstandigd door de commissie vergaande beheersbe
voegdheden toe te kennen. In verband hiermee zullen wij de plaats en positie van het
woningbedrijf, alsmede de bestuurlijke inbreng daarbij, aan een nader onderzoek onder
werpen. De in het Collegeprogramma 1990-1994 vermelde visie voor het behoud van
een zelfstandig woningbedrijf in relatie tot eerder genoemde bestuurlijke inbreng en
verantwoordelijkheid, zal daarbij uitgangspunt zijn.
Met betrekking tot de financiële positie van het Woningbedrijf kunnen wij thans mel
den dat de kwestie van de zogenaamde renteloze leningen voor het complex 576 wonin
gen Heechterp, is opgelost. Aan een spannende en belangwekkende situatie is daarbij,
dankzij de onophoudelijke inzet van huurdersorganisaties en de leiding van het bedrijf,
gelukkig een positief einde gekomen. De onderhandelingen over de afkoop vinden in
het najaar van 1991 plaats. Daarna bestaat er een completer beeld van de juiste financië
le positie van het woningbedrijf voor de komende 10 jaren en zal de commissie in over
Beleidsvoornemens per hoofdfunctie
leg met de huurdersorganisaties een nieuw urgentieschema van nog te verbeteren com
plexen opstellen.
De wettelijke huurverhoging in de sociale sector van 5,5%, vormt in veel gevallen een
probleem voor de doelgroep waarvoor het woningbedrijf werkzaam is. Het is van
belang dat de individuele huur-subsidie voor hen die van een minimum inkomen moeten
rondkomen in tact blijft. Een ander negatief effect van de zogenaamde Tussenbalans is
het afschaffen van subsidies voor de verbetering van naoorlogse woningwetwoningen.
Hoewel wij nog geen volledig zicht hebben op de gevolgen van het tempo van aanpak
van verbetering van de naoorlogse wijken, zijn er redenen om aan te nemen dat aan tem
porisering niet valt te ontkomen. Wij zullen alles in het werk stellen de verbetering van
de verschillende complexen bij het Woningbedrijf zoveel mogelijk doorgang te laten
vinden.
Woningcorporaties
Het in de nota Volkshuisvesting in de Jaren Negentig aangekondigde streven naar een
grotere zelfstandigheid van woningcorporaties en gemeentelijke woningbedrijven heeft
in 1991 een nadere uitwerking gekregen in een uitgebracht advies van de rijkscommis
sie Taakstelling en Toezicht Sociale Verhuurders. Dit advies is door de Staatssecretaris
van VROM overgenomen en wordt verwerkt in een nieuw Besluit beheer sociale sector.
De verhouding tussen overheid en woningcorporaties zal verschuiven van preventief
toezicht van bovenaf naar verantwoording door corporaties achteraf over vooraf bepaal
de prestatievelden. Veel bestaande voorschriften op dit terrein zullen komen te verval
len. Verantwoording heeft betrekking op het bij voorrang en passend huisvesten van de
primaire doelgroep, de lagere inkomensgroepen, het kwalitatief in stand houden van het
woningbezit, het betrekken van de huurders bij beheer en beleid en het waarborgen van
de financiële continuïteit.
In de komende beleidsperiode zal in goed overleg met de sociale verhuurders en de
huurders(organisaties) invulling worden gegeven aan prestatie-afspraken.
In het komende jaar zullen de resultaten bekend worden van het Rijks "Belstato"-pro-
ject, de evaluatie van de stadsvernieuwing. De kans is groot dat de evaluatie resulteert in
een vermindering van de rijksmiddelen voor de stadsvernieuwing.
Voor het Leeuwarder stadsvernieuwingsbeleid in de negentiger jaren zijn de twee
grote uitdagingen de naoorlogse wijken en de particuliere woningverbetering.
In de naoorlogse wijken vragen de vervalprocessen om een snel en integraal ingrijpen
in de fysieke en sociale sfeer. Wij streven ernaar de belangrijkste knelpunten die uit het
onderzoek naar de problematiek van de naoorlogse wijken zijn gebleken binnen een ter
mijn van vijf jaar weg te werken. Hiertoe worden wijkplannen gemaakt. In deze plannen
zullen activiteiten en maatregelen, gericht op het wegwerken van achterstandssituaties,
in samenhang tot elkaar worden gebracht. De inbreng van de betrokkenen uit de wijk
weegt zwaar bij het maken van deze plannen. In Lekkumerend en Heechterp zijn wij al
een eind gevorderd met deze aanpak. Het stadsvernieuwingsbeleid blijft overigens
Beleidsvoornemens per hoofdfunctie