uitbreiding recreatiegebied De Groene Ster zal moeten worden
opgesteld, dat gelijktijdig met het ontwerp-bestemmingsplan
voor het plangebied ter inzage zal moeten worden gelegd.
Aanvankelijk is overwogen ontheffing te vragen van de m.e.r.-
plicht. De kans dat een dergelijke ontheffing zou worden
verleend was in dit geval evenwel gering.
Ten einde bovendien eventueel tijdverlies zoveel mogelijk te
voorkomen, en gelet op het feit dat het werk dat ten behoeve
van een ontheffingsverzoek zou moeten worden verricht tot op
zekere hoogte overeenstemt met dat voor een MER, is besloten
van het vragen van ontheffing af te zien.
De procedure om te komen tot een milieu-effectrapport en de rol
van het MER in de verdere besluitvorming wordt hieronder kort
weergegeven.
In artikel 41b van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne is
geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB)
activiteiten kunnen worden aangewezen die belangrijke nadelige
gevolgen kunnen hebben voor het milieu. In deze AMvB, het
Besluit milieu-effectrapportage, worden tevens besluiten van
overheidsorganen aangewezen, bij de voorbereiding waarvan een
MER moet worden gemaakt. In een MER moeten de milieugevolgen en
de gevolgen van mogelijke alternatieven worden beschreven. Het
rapport is bedoeld om alle positieve en negatieve milieu
aspecten in beeld te brengen, zodat bij het nemen van een
besluit over de activiteit daarmee rekening kan worden
gehouden.
In het besluit is als activiteit onder andere genoemd de "aan
leg van een recreatieve of toeristische voorziening"Daarbij
is vastgesteld dat er een MER moet worden gemaakt in gevallen
waarin de activiteit redelijkerwijs een verkeersaantrekkende
werking zal hebben van gemiddeld 1000 voertuigen of meer per
dag van openstelling of betrekking heeft op een oppervlakte van
50 hectare of meer (dit laatste is hier het geval). Als besluit
waarbij het MER in de totstandkoming moet worden betrokken, is
aangewezen de "vaststelling van een gemeentelijk ruimtelijk
plan dat als eerste in de desbetreffende aanleg voorziet".
De initiatiefnemer (in dit geval ons college) brengt het
bevoegd gezag (in dit geval de Raad respectievelijk de
desbetreffende raadsadviescommissieschriftelijk op de hoogte
van het voornemen om een bestemmingsplan voor een recreatie
voorziening te ontwikkelen. De schriftelijke mededeling moet
vergezeld gaan van een zogenaamde startnotitie. De startnotitie
bevat informatie die noodzakelijk is voor de inspraak en het
voeren van vooroverleg om te komen tot adviezen voor het
opstellen van richtlijnen voor het MER.
De bekendmaking van de ontvangst van bedoelde mededeling is het
officiële begin van de procedure. Naast de bekendmaking in de
plaatselijke pers worden ook de Commissie milieu-effect
2
rapportage (Cmer) - een landelijke commissie met een
centrale adviesfunctie in het kader van de m.er-procedure -
en de in de WABM en de Wet op de ruimtelijke ordening aan
gewezen adviseurs in kennis gesteld van het voornemen.
De Commissie milieu-effectrapportage en de adviseurs kunnen met
behulp van de startnotitie adviezen geven voor het opstellen
van de richtlijnen voor het uiteindelijk op te
stellen milieu-effectrapport. Ook iedere andere
geïnteresseerde kan suggesties doen voor de te geven richt
lijnen.
Nadat de adviezen van de Cmer, de adviseurs en anderen
(opmerkingen) zijn ontvangen, kunnen de richtlijnen worden
vastgesteld, waarna het MER kan worden opgesteld.
Zodra het MER gereed is kan het worden beoordeeld, ter
beoordeling worden gezonden aan de Cmer en de adviseurs en ter
visie worden gelegd. Zoals reeds opgemerkt, gebeurt dit gelijk
tijdig met het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmings
plan.
Na de bekendmaking van het MER staat voor een ieder gedurende
ten minste één maand de mogelijkheid open gemotiveerde
opmerkingen te maken of adviezen uit te brengen omtrent de in
houd van het MER. Aan de hand van het MER, de resultaten van de
inspraak en advisering moet het bevoegd gezag, in casu uw Raad,
beoordelen of de voor de besluitvorming noodzakelijke
informatie voldoende is. Hierbij kan nog worden opgemerkt, dat
de procedure voor de vaststelling van het bestemmingsplan
zelfstandig doorloopt.
De m.er-procedure voorziet niet in een beroepsmogelijkheid.
Wel kunnen bezwaren worden ingediend in het kader van de
procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Op 19 december 1990 hebben wij de Commissie Milieu en
Stadsbeheer aan de hand van de startnotitie milieu-effect
rapportage uitbreiding recreatiegebied De Groene Ster (die voor
u bij de stukken ter inzage ligt) geïnformeerd omtrent ons
voornemen om bedoeld ontwerp-bestemmingsplan te laten
opstellen.
De startnotitie is op 7 januari 1991 gepubliceerd in de
plaatselijke pers en gelijktijdig verzonden naar de Cmer en
bedoelde wettelijke adviseurs.
Omdat de Raad volgens de Wet op de ruimtelijke ordening het
bestemmingsplan vaststelt, bent u bevoegd gezag in de zin van
de WABM, waarin de m.er-procedure wordt geregeld. In het
kader van de m.er-procedure zou u als beoogd gezag een
aantal beslissingen moeten nemen. Om de gehele procedure zo
snel mogelijk te kunnen doorlopen (met het oog op een spoedige
uitvoering van althans een deel van de voorzieningen wordt
gestreefd naar het op korte termijn vaststellen van het
bestemmingsplan) wordt voorgesteld dat uw Raad het nemen van
twee beslissingen delegeert aan ons college. Het gaat hierbij
om het vaststellen van de richtlijnen voor het opstellen van
3