rijksoverheid om met ingang van 1989 niet langer 100% rijks-
contragaranties te verstrekken op kapitaalmarktleningen die
onder gemeentegarantie voor nieuwbouwplannen worden aan
getrokken.
Het WSW heeft inmiddels zijn bestaansrecht bewezen en beschikt
over een solide financiële basis. Het eigen vermogen
zal naar verwachting in de paar komende jaren groeien naar
f 250.000.000,--.
Voor de positie van het WSW als garantieverlener is ook het
ingestelde Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV) van
betekenis
Dit (solidariteits)fonds heeft ten doel door middel van het
verstrekken van geldelijke steun aan woningcorporaties die niet
beschikken over de noodzakelijke reserves, de financiële
gezondmaking van die corporaties te bevorderen.
De woningcorporaties dragen naar draagkracht jaarlijks bij in
dit fonds tot een voldoende niveau.
De totale zekerheidsconstructie ten behoeve van de financiers,
waarin het WSW een wezenlijke schakel vormt, is gebaseerd op de
volgende drie pijlers:
- primair, de soliditeit van de instellingen en - via
vermeld Centraal Fonds - van de gehele bedrijfstak;
secundair, het vermogen van de WSW;
tertiair, de zekerheid geboden door het Rijk en de
gemeenten, die samen voor 100% als achtervang achter het
fonds staan.
Bovenstaande constructie geeft de geldgevers een maximale
zekerheid.
Bij erootonderhouds- en verbeteringsplannen verstrekt het
Waarborgfonds als garantie, borgtocht aan de geldgever die deze
laatste de zekerheid verschaft dat de jaarlijkse betaling van
rente en aflossing wordt voldaan, ook als de schuldenaar in.
gebreke blijft. Hierbij loopt de gemeente derhalve geen
financieel risico. Wel bestaat er in dit geval voor het Rijk de
verplichting om bij een onvoldoende stand van het fonds voor
50% bij te dragen in de ontstane aanspraken op het fonds tot
een maximum van f 60 miljoen per jaar. Alleen als zich
onverhoopt een faillissement of surséance van betaling bij een
corporatie voordoet, waardoor de desbetreffende lening geheel
opeisbaar wordt, neemt de gemeente de lening van de corporatie
voor eigen rekening en risico over. Hierbij is er geen
wezenlijk verschil met het financieel risico bij directe
gemeentelijke financiering van de instelling c.q. met het
verlenen van gemeentegarantie ten behoeve van door de
instelling aan te trekken financieringsmiddelen op de kapitaal
markt, zonder gebruikmaking van de diensten van het
Waarborgfonds
2
Bij nieuwbouw garandeert het Waarborgfonds de zogenaamde dienst
van de lening. Dit betekent, dat gedurende de gehele looptijd
van de lening - indien de corporatie om welke redenen dan ook
niet aan haar verplichtingen voldoet - het Waarborgfonds rente,
aflossing, boeten en kosten aan de geldgever blijft voldoen.
Ten aanzien van de geldgever ontstaan hierbij derhalve geen
gemeentelijke financiële verplichtingen of risico's. Wel zal de
gemeente per te borgen lening op basis van een model
raadsbesluit een standaardovereenkomst met het WSW moeten
aangaan, waarin de verplichtingen die voortvloeien uit de
eerdergenoemde (tertiaire) gemeentelijke achtervangfunctie
worden vastgelegd.
Bij nieuwbouw bestaat de achtervangfunctie van het Rijk en de
gemeente - ieder voor 50% - uit het aanvullen met renteloze
leningen van het vermogen van het Waarborgfonds, als dit
vermogen na aanvulling door de corporaties, in enig jaar de
grens van 0,25% van de som van de schuldrestanten op
31 december daaraan voorafgaand onderschrijdt
Gezien de stand en het verloop van het fonds is de kans op
onderschrijding - en daarmede het gemeentelijk financieel
risico - praktisch nihil.
In dit kader delen wij u verder mede, dat het
financieel-economisch toezicht op landelijk werkende toegelaten
instellingen en zogenaamde niet-winstbeogende-instellingen,
onder de huidige regelgeving nauwelijks effectief uitgeoefend
kan worden.. Een nieuwe wetgeving is momenteel in voorbereiding.
Door het verlenen van een borgstelling door het Waarborgfonds
aan genoemde instellingen, wordt een extra veiligheid met
betrekking tot de gemeentelijke financiële risico's ingebouwd.
Per lening wordt vanwege het Waarborgfonds namelijk zowel het
desbetreffende project (kosten-kwaliteitstoets) als de
financiële draagkracht van de instelling getoetst.
Laatstgenoemde toetsing vindt vervolgens structureel jaarlijks
plaats
Op grond van het voorgaande zijn wij van mening, dat het ter
beperking van gemeentelijke financiële risico's in het algemeen
gewenst is, dat aan zowel landelijk werkzame toegelaten volks
huisvestingsinstellingen als aan de zogenaamde niet-winst-
beogende-instellingen (NWI's), de gemeentelijke medewerking bij
de financiering van projecten bij voorkeur moet worden verleend
in de vorm van het verstrekken van een achterborgstelling aan
het Waarborgfonds.
3