Het zal duidelijk zijn dat er tussen de verschillende aspecten een afweging gemaakt moet worden. De fusie van de drie algemeen-bijzondere 1.b.o.-scholen per 1 augustus 1991 heeft tot gevolg dat deze combinatie als een geheel in een van de te vormen brede scholengemeenschappen moet worden opgenomen. Het is ongewenst om terwille van bijvoorbeeld een meer evenredige (getalsmatige) verdeling van de 1.b.o.-soorten over de beide scholengemeenschappen weer tot een splitsing van de l.b.o.- combinatie over te gaan. Het feit dat de 1b.o-combinatie als één geheel wordt opgenomen in een van de scholengemeenschappen heeft wel tot gevolg dat de beide scholengemeenschappen naar v.b.o.afstudeermoge1ijkheden minder gelijkwaardig zijn dan mogelijk. Wel kan op deze wijze worden voorkomen dat er een "jongens"- en een "meisjesschool" ontstaat, zoals in een van de reacties werd gevreesd. Het is naar onze mening voorts gewenst om het Stedelijk Gymnasium op te nemen in dezelfde scholengemeenschap als de 1. b.o.-combinatie. Op die manier ontstaat een scholen gemeenschap met een mogelijke instroom van leerlingen over de volle breedte, namelijk (in de huidige terminologie) van i-onderwijs tot en met v.w.o.-onderwijs. Een en ander impliceert dat de ene scholengemeenschap "breder" opgezet wordt dan de andere. Een ontwikkeling waaraan, gelet op het bovenstaande, niet te ontkomen valt. Voor de mogelijkheid van het vormen van nevenvestigingen hoeft een en ander naar onze mening geen consequenties te hebben. Voor zover thans bekend, is één van de voorwaarden voor de vorming van een nevenvestiging, dat aan de scholengemeenschap minimaal twee afdelingen uit verschillende groepen van afdelingen zijn verbonden. Scholengemeenschap B voldoet daar niet aan, omdat l.h.n.o. en leao na invoering van het v.b.o. tot dezelfde groep geacht worden te behoren. Er kunnen echter ook nevenvestigingen verbonden worden aan smallere scholen gemeenschappen, mits de scholen dan vallen onder één bestuur en er sprake is van doorstroomafspraken. Aan die voorwaarden kan vrij eenvoudig worden voldaan. Gelet op het bovenstaande zou de clustering van de huidige scholen tot twee scholengemeenschappen er als volgt moeten uit zien: SG A Stedelijke Scholengemeenschap Stedelijk Gymnasium Mavo-Nijlan De Wikel (3 afdelingen) Ts Leeuwarden Ts Potmarge 5 afdelingen Openbare mavo Kollum SG B Slauerhoff College Wissesdwingermavo Gemeentelijke LEAO (2 afdelingen) Openbare mavo/1h.n.o. Dokkum (1 afdeling) Openbare mavo St. Anna- parochie deze scholen zullen als nevenvestiging van de scholen gemeenschap deel uitmaken. 3.2. Bestuurlijke aspecten Wat betreft de vormgeving van het bestuur van de te vormen scholengemeenschappen staan twee aspecten centraal: de juridische vormgeving en de inhoudelijke taakopvatting. Allereerst doet zich echter de vraag voor of er sprake moet zijn van één bestuursorgaan voor beide scholengemeenschappen, dan wel van twee afzonderlijke bestuursorganen. Naar onze mening zijn er goede argumenten om te kiezen voor twee bestuursorganen. Zo zullen de beide scholengemeenschappen in een zekere concurrentiepositie tegenover elkaar komen te staan. Wanneer er sprake is van één bestuursorgaan, dan zal dat orgaan altijd de belangen van de beide scholen tegen elkaar af moeten wegen, waardoor de vrijheid van handelen van de scholen beperkt kan worden. Voorts verschillen de scholen naar samen stelling. Bij de vorming van twee bestuursorganen kan bij de personele samenstelling beter met deze verschillen rekening worden gehouden. Wij stellen dan ook voor, voor beide scholen gemeenschappen een afzonderlijk bestuursorgaan te creëren. Ten aanzien van de juridische vormgeving kan het volgende worden opgemerkt. Bij de voorgestelde herstructurering zijn zowel openbare scholen uit verschillende gemeenten als algemeen-bijzondere scholen betrokken. In uw besluit van december 1988 hebt u uitgesproken te streven naar bij voorkeur één openbare brede scholengemeenschap. In het verdere verloop van de discussie hebben ook wij ons steeds op het standpunt gesteld dat de te vormen scholengemeenschap(pen) een openbaar karakter zou(den) moeten hebben. Het kan niet ontkend worden dat er in de praktijk in de relatie openbare school - openbaar bestuur, knelpunten voorkomen. Er valt regelmatig kritiek te horen op het functioneren van de overheid als bestuur van het openbaar onderwijs. Daargelaten of die kritiek altijd terecht is, doet zich wel de vraag voor welke publiekrechtelijke bestuursvorm de meest geschikte is, gelet op allerlei nieuwe ontwikkelingen waarmee ook de overheid als schoolbestuur wordt geconfronteerd. In Leeuwarden is thans sprake van zogeheten integraal bestuur, waarbij uw Raad en ons college elk voor een aantal aspecten als bevoegd gezag voor het openbaar onderwijs fungeren. Enerzijds heeft deze vorm als voordeel dat er een afweging kan worden gemaakt tussen onderwijsbelangen en belangen op andere (maatschappelijke) terreinen. Aan de andere kant kan in zo'n situatie de specifieke belangenbehartiging te kort schieten, waar dat in bepaalde situaties wellicht gewenst is. Van belang is verder dat in een veranderende bestuurlijke opzet ook de inbreng van de overige, thans bij de planvorming betrokken bevoegde gezagsorganen, kan worden gewaarborgd. De integrale bestuursvorm is daartoe ongeschikt. Binnen de publiekrechtelijke bestuursvorm dienen zich dan als mogelijkheid aan de commissie ex artikel 61 Gemeentewet en de gemeenschappelijke regeling. In het algemeen ligt een keuze voor de gemeenschappelijke regeling niet voor de hand. 5

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1991 | | pagina 320