Hierbij kan het volgende opgemerkt worden: - de bestaande categoriale eindexameneisen blijven voor alsnog gehandhaafd; - de invoering van de basisvorming mag niet leiden tot verlenging van de leerweg; - de huidige minimumtabellen voor het eerste leerjaar en de totaaltabellen uit het inrichtingsbesluit en de voor schriften met betrekking tot het aantal op het beroep gerichte vakken blijven gehandhaafd, al is het niet onmogelijk dat die tabellen ter discussie worden gesteld. Uiteraard legt het bovenstaande beperkingen op aan de inrichting van onderwijs, zoals dat overigens thans ook het geval is. Vervolgens kunnen op basis van het (gewijzigde) wetsvoorstel basisvorming, verschillende toelichtingen en de (Nadere) Memorie van Antwoord van de staatssecretaris, de uitgangspunten worden geformuleerd voor de wijze waarop de basisvorming binnen brede scholengemeenschappen gestalte kan krijgen. Daarbij dient er vanuit gegaan te worden dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de geboden vrijheid met betrekking tot de inrichting van het onderwijs. Daarbij zullen een aantal keuzen gemaakt moeten worden, waaronder in ieder geval ten aanzien van de volgende aspecten: - geldt voor elke leerling voor elk leerjaar dezelfde lessentabel; zo niet, welke variaties zijn wenselijk en mogelijk (bijvoorbeeld drie soorten tabellen voor snelle, gemiddelde en langzame leerlingen; beperkingen ten aanzien van het aanbod van keuzevakken) op welke wijze worden de leerlingen in de verschillende leerjaren gegroepeerd; - de plaats van vakken die thans niet verplicht zijn, maar in het kader van de basisvorming wel verplicht worden (economie, informatiekunde, techniek); - de invulling van de vrije ruimte. Welke keuze er ook gemaakt wordt, het zal duidelijk zijn dat er in vergelijking met de bestaande lessentabellen voor scholen wijzigingen zullen optreden. Integratie van scholen tot scholengemeenschappen zal ook moeten leiden tot integratie van lessentabellen in de onderbouw. Bovendien hebben scholen de lessentabellen vastgesteld door eigen keuzen te maken binnen de verschillende randvoorwaarden en de praktische mogelijkheden. De invoering van de basis vorming zal tot een andere keuze kunnen (en soms moeten) leiden. Naar onze mening is een zekere differentiatie in de lessentabellen onvermijdelijk, zeker na het eerste jaar. Differentiatie is om praktische redenen (minimum lessen tabellen) in het eerste jaar vrijwel niet mogelijk. Voor de urenverdeling in het tweede leerjaar zou vervolgens uitgegaan kunnen worden van de 14 vakken van de basisvorming. Het aantal te volgen lesuren kan dan deels afhankelijk zijn van de optie die leerlingen hebben c.q. de mogelijkheden: 10 afsluiting basisvorming na twee, drie of vier jaar. Een leerling die basisvorming na twee jaar wil afsluiten zal voor bepaalde vakken een minimum aantal lesuren gevolgd moeten hebben en zal ook de 14 vakken in de eerste twee leerjaren gevolgd moeten hebben. Uiteraard betekent een en ander dat de vrije ruimte in feite besteed moet worden aan de vakken die voor de doorstroming van de leerling van belang zijn. Met andere woorden, om aan de mogelijkheden van de basisvorming te kunnen voldoen is een bepaalde differentiatie na het eerste leerjaar noodzakelijk. Die differentiatie kan gericht zijn op het moment van afsluiten van de basisvorming, maar ook de vervolgopleidingen na afsluiten van de basisvorming. In het derde jaar zal die differentiatie nog sterker worden, omdat een deel van de leerlingen dan de basisvorming al heeft afgesloten en werkt aan de profilering voor de vervolgopleidingen (de 2e fase). Voor enkele voorbeelden van mogelijke lessentabellen verwijzen wij u naar de ter inzage gelegde stukken. 3.6. De gevolgen voor het personeel Met betrekking tot de gevolgen voor het personeel kan een onderscheid gemaakt worden tussen: a) de rechtspositionele c.q. werkgelegenheidsgevolgen; b) het personeelsbeleid gericht op bij-, na- en herscholing. Ad a Om na te kunnen gaan wat de werkgelegenheidseffecten van de vorming van brede scholengemeenschappen zijn moeten drie situaties worden onderscheiden, te weten: de werkgelegenheidssituatie per 1 augustus 1990; - de te verwachten werkgelegenheidsontwikkeling bij hand having van de bestaande scholen (ook zonder de fusie van de drie 1b.0.-scholen per 1 augustus 1991); - de werkgelegenheidsontwikkeling bij de vorming van twee brede scholengemeenschappen. Vooraf moet worden opgemerkt dat het moeilijk is precies aan te geven welke gevolgen de vorming van twee brede scholengemeenschappen voor de werkgelegenheid heeft. Belangrijkste reden hiervoor is, dat er sprake zal zijn van een samengaan van de effecten van verschillende maatregelen. Niet duidelijk is daarbij welke effecten de onderscheiden maat regelen afzonderlijk hebben. Bovendien treden er ook effecten op bij ongewijzigd beleid, bijvoorbeeld als gevolg van een daling van het leerlingenpotentieel en verschuiving van leerlingenstromen. Een en ander maakt een totale beoordeling moeilijk. Het hierna volgende moet dan ook met de nodige voorzichtigheid worden beoordeeld. Bovendien zijn de nieuwe leraarlessenformules per 1 augustus 1991 nog niet definitief vastgesteld. Ten slotte merken wij op dat terwille van de eenvoud van de berekeningen, de werkgelegenheid is uitgedrukt in aantallen leraarlessen, waarbij het gaat om totaal aantallen per school, c.q. per scholengemeenschap. Basis voor de berekeningen zijn de leerlingenaantallen per 1 augustus 1990. 11

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1991 | | pagina 323