14
15
het huidige v.o. in Leeuwarden is de groep i-leerlingen te
vinden aan de Ts Potmarge en De Wikel, is de Internationale
Schakelklas gekoppeld aan de Wissesdwingermavo en is de (in
omvang overigens kleine) groep zeer begaafde leerlingen te
vinden in het v.w.o. Uitgaande van de voorgestelde clustering
worden de i-afdelingen aan SG A verbonden en zal de ISK aan SG
B verbonden worden.
Naar onze mening is het gewenst na te gaan of aan beide
scholengemeenschappen opvangmogelijkheden voor deze leerlingen
verbonden kunnen worden. Op die wijze wordt een concentratie
van leerlingen (en daarmee een mogelijk negatieve beeldvorming)
zoveel mogelijk voorkomen. Voorts kan wellicht op deze wijze
een zekere spreiding van deskundigheid van personeel
gerealiseerd worden. Ten slotte menen wij dat bovenstaand
uitgangspunt past in het streven om een brede instroom te
realiseren aan beide scholengemeenschappen. Wij merken
overigens wel op dat de voorgestelde clustering niet tot gevolg
moet hebben dat door versnippering bepaalde faciliteiten
verloren gaan, bijvoorbeeld omdat de minimum groepsgrootte niet
gehaald wordt.
3.8. De positie van het Stedelijk Gymnasium
Op grond van onze onderwijskundige uitgangspunten met
betrekking tot de vorming van brede scholengemeenschappen
blijven wij van mening dat ook het Stedelijk Gymnasium dient te
worden opgenomen in een brede scholengemeenschap. De bezwaren
die. van gymnasiale zijde tegen eerdere voorstellen zijn
ingebracht richten zich in hoofdzaak op twee aspecten,
namelijk:
- de veronderstelde onmogelijkheid om binnen een brede
scholengemeenschap met een heterogene instroom en basis
vorming aan de huidige exameneisen te kunnen voldoen,
zonder dat een en ander ten koste gaat van de keuze
vrijheid van de leerlingen of leidt tot verlenging van
de leerweg;
de onmogelijkheid om binnen een brede scholengemeenschap
op herkenbare wijze de cultuur en de identiteit van het
huidige gymnasiale onderwijs gestalte te geven.
Het Stedelijk Gymnasium verzet zich niet tegen de vorming van
een brede scholengemeenschap, maar meent dat een dergelijke
scholengemeenschap ten koste gaat van de mogelijkheden van de
huidige leerlingenpopulatie van het gymnasium.
Zoals wij elders al hebben opgemerkt achten wij het mogelijk om
in een brede scholengemeenschap met heterogene instroom en
basisvorming te voldoen aan de bestaande eindexameneisen. Wel
zal dat tot aanpassingen in lessentabellen kunnen leiden en
zullen er ook organisatorische maatregelen genomen moeten
worden. Daarbij zal ook nader bezien moeten worden op welk
moment homogene gymnasium-groepen gevormd moeten worden.
Met betrekking tot het tweede element merken wij het volgende
op. Wanneer het Gymnasium wordt geïntegreerd in een brede
scholengemeenschap, dan zal zeker in de geïntegreerde eerste
fase het huidige karakter van de gymnasiumopleiding veranderen.
Vanaf het derde jaar behoeft daarvoor minder gevreesd te
worden. Dat zal mede afhangen van de wijze waarop de scholen
gemeenschap organisatorisch wordt ingericht.
In ons voorlopige standpunt hebben wij voorgesteld het
Stedelijk Gymnasium wel bij de scholengemeenschapsvorming te
betrekken, maar daarna nog drie jaar een afzonderlijke positie
te laten innemen (via handhaving van de huidige, homogene,
instroom). Er is op deze wijze sprake van een lange overgangs
periode, waarin met de belangen van betrokkenen rekening kan
worden gehouden. In die drie jaar kan worden nagegaan op welke
wijze de verdere integratie kan worden gerealiseerd. Ook kan in
die periode worden nagegaan of, op welke wijze en wanneer er
een afzonderlijke gymnasiumstroom binnen de brede scholen
gemeenschap gewenst is. Een termijn van drie jaar, ingaande bij
de start van de brede scholengemeenschap, achten wij daartoe
voldoende.
Een en ander zou kunnen worden gerealiseerd door het Stedelijk
Gymnasium binnen de Scholengemeenschap A een afzonderlijke
sector te laten vormen. Er is dan administratief sprake van één
scholengemeenschap met één bestuur en één directie. Wel houden
de beide delen van de scholengemeenschap een eigen docenten
korps en behouden de beide sectoren ook voor het overige hun
eigen karakter. Bij de uitwerking van een en ander zal hiermee
dan rekening moeten worden gehouden.
3.9. De financiële aspecten
Wij maken met betrekking tot de financiële aspecten een onder
scheid tussen de gevolgen op de korte termijn (4 a 5 jaar) en
de langere termijn. Voorts moet een onderscheid gemaakt worden
tussen de personele en de materiële kosten.
Op langere termijn zijn de gevolgen van de vorming van brede
scholengemeenschappen niet te overzien. Noch de ontwikkelingen
in het voortgezet onderwijs, noch de veranderende bekostigings
systematiek kunnen op hun consequenties bekeken worden.
Op korte termijn zijn twee aspecten van belang. Allereerst zal
per januari 1992 het Formatiebudget Systeem (FBS) worden
ingevoerd. Dit nieuwe systeem heeft betrekking op de personele
lasten van het onderwijs. Binnen een aantal voorwaarden kan het
bestuur te zijner tijd zelf een keuze maken tussen de verdeling
van de formatie-eenheden over de verschillende functies in een
school. Het totaal aantal beschikbare eenheden, gebaseerd op
het aantal leerlingen, mag daarbij niet overschreden worden.
Met betrekking tot de materiële aspecten merken wij het
volgende op. Thans is bij de Tweede Kamer in behandeling het
wetsvoorstel Herziening bekostigingsstelsel voortgezet
onderwijs. Op korte termijn zal dit stelsel niet worden
ingevoerd. Dat betekent dat bij de vorming van brede scholen
gemeenschappen moet worden gekeken naar de consequenties binnen
de huidige bekostigingsstructuur. Vorming van brede scholen-