"gedecentraliseerde" situatie is het in principe mogelijk
sneller en beter in te spelen op nieuwe ontwikkelingen of
gewijzigde omstandigheden. Bovendien kan het zorgaanbod in een
dergelijke situatie beter toegesneden worden op plaatselijke of
regionale differentiaties. Immers hoe dichter de beleids
verantwoordelijkheid bij de gebruikers wordt gebracht, des te
korter zijn de lijnen van de terugkoppeling en derhalve de
mogelijkheden om maatwerk af te leveren binnen de lokale net
werken van bijvoorbeeld de medische zorg, de financiële onder
steuning (ABW), het onderwijs, de maatschappelijke dienst
verlening en de volkshuisvesting. Onzes inziens staat een
gemeentelijke subsidiëring van de instellingen op het terrein
van de dak- en thuislozenzorg en maatschappelijke crisisopvang,
de uitvoering van een landelijke functie in het geheel niet in
de weg. En hetgeen men eventueel aan betrokkenheid met de werk
soort op landelijk niveau verliest, wordt onzes inziens terug
gewonnen door een betere afstemming van het zorgaanbod, dat
zich op plaatselijk niveau voordoet. Aan dit bezwaar van de
instellingen zou onzes inziens tegemoet kunnen worden gekomen
door de belangenbehartiging op nationaal niveau plaats te laten
vinden in VNG-verband. Indien gewenst zijn wij bereid daartoe
initiatieven te nemen.
Een betere afstemming, kortere lijnen en het leveren van maat
werk op het onderhavige terrein zijn de winstpunten van de
overheveling, die onzes inziens opwegen tegen de door de
instellingen geuite bezwaren.
HET OVERLEG MET HET RIJK
In het overleg met WVC zijn met
orde gesteld.
a.
name de volgende zaken aan de
In de eerste plaats de kwestie van de gemeentelijke
beleidsruimte. In het concept-subconvenant worden
restricties opgelegd ten aanzien van capaciteit,
formatie, functies en financiën. De vraag diende zich
aan of niet de gemeente enkel als uitvoerend verlengstuk
van rijksbeleid zou gaan fungeren, waarvoor nog
ambtelijke capaciteit dient te worden geleverd ook.
Hoewel er duidelijk beperkingen zijn gesteld aan de
capaciteit en toegankelijkheid van de voorzieningen,
blijft er, alles afwegende, voldoende gemeentelijke
beleidsruimte over. Dit met name vanwege het feit, dat
de voorzieningen in de subsidieregeling ruim zijn
omschreven en er geen uitspraken worden gedaan over de
relatie uitvoering/uitvoerders/instelling. Dit houdt in
dat, hoewel de "gedecentraliseerde" middelen geoormerkt
blijven ten aanzien van de opvangvoorzieningen er wel
- in overleg met het Rijk - verschuivingen van
capaciteit tussen instellingen mogelijk zijn. Daarnaast
kan vastgesteld worden dat er enige ruimte bestaat
tussen de financiering van de instellingen door het Rijk
en de aan de gemeente opgelegde voorwaarden ten aanzien
4
van deze subsidiëring. Dit levert voor de gemeente even
eens beleidsruimte op. Overigens kan pas na een jaar
gebruik worden gemaakt van deze beleidsruimte.
b. In de tweede plaats is de kwestie van de nieuwbouw van
de Wending van gemeentewege aan de orde gesteld. Het
overleg heeft erin geresulteerd, dat in de door WVC
aangeleverde concept-tekst van de deel-bestuurs-
overeenkomst maatschappelijke opvang, hiertoe een
passage is opgenomen (artikel 4, lid 3c).
c. In de derde plaats is de kwestie van de afnemende eigen
bijdragen door het stijgend aantal Terp-bewoners met een
ABW-uitkering aangesneden.
Bij de Terp kunnen zich mogelijkerwijze moeilijkheden
voordoen inzake de verminderde inkomsten uit de eigen
bijdragen van haar bewoners. Tot nu toe worden de op
deze wijze ontstane exploitatietekorten door het Rijk
aangevuld. Vastgesteld kan worden, dat het risico ten
aanzien van een verminderde opbrengst van de eigen
bijdragen na de overdracht bij de gemeente ligt.
Overigens kan deze zaak, indien er sprake is van een
landelijke trend bij het eventueel vernieuwen van het
convenant na de eerste termijn, eveneens opnieuw ter
discussie worden gesteld, met een beroep op de blijvende
algemene rijksverantwoordelijkheid voor de
maatschappelijke opvang.
CONCLUSIES
Wij kunnen vaststellen dat de gemeentelijke betrokkenheid bij
de betrokken instellingen op een voldoende niveau ligt.
Bovendien is er, gelet op de eigen beleidsruimte, sprake van
een zinvolle gemeentelijke beleidsmatige inbreng. Wij kunnen in
dat geval ten aanzien van het beleidsterrein maatschappelijke
opvang een geïntegreerd gemeentelijk beleid gaan ontwikkelen.
Het is derhalve een reële optie om te stellen dat de
financiering door de lokale overheid voor de betrokken
instellingen ook zeker voordelen kan hebben. Wij denken hierbij
aan aspecten als:
het beleid dichter bij de uitvoering brengen; de mogelijkheid
om sneller in te spelen op nieuwe ontwikkelingen; de kortere
lijnen bij samenwerkingsverbanden etc.
5