3.1.3. Inbrenewaarde grond. In het raadsvoorstel van 22 maart 1990 is ervan uitgegaan dat het Burmaniacomplex als grondkosten van het Stadskantoor voor een bedrag van f 9.965.000,wordt ingebracht. Het is echter de vraag in hoeverre het bedrag van f 9.965.000,overeenkomt met de reële grondwaarde. Een recente taxatie van de Dienst Stadsontwikkeling en Milieu leert dat de reële grondwaarde van het complex f 7.000.000,bedraagt. Het verschil tussen het bedrag van f 9.965.000,en het bedrag van f 7.000.000,ad (afgerond) f 3.000.000,behoort naar onze mening niet aan de bouw van het Stadskantoor te worden toe geschreven. Wij stellen voor het verschil te beschouwen als kosten van de transactie met de Aegon en alsnog als vermogens- verlies te dekken ten laste van de Algemene Reserve. Na de onttrekking van het bedrag van f 3.000.000,bedraagt de stand van de Algemene Reserve ruim f 2 miljoen. Weliswaar is de stand na deze onttrekking gedaald beneden de ondergrens van de door ons gehanteerde bandbreedte van deze reserve van f 3 miljoen tot f 10 miljoen, maar voor korte tijd achten wij dit acceptabel 3.1.4 Inrichting Zoals op bladzijde 10 van de meergenoemde raadsbrief is vermeld is in het bedrag van f 33.000.000,voor de bouw geen rekening gehouden met de kosten van aanvullende inrichting. De projectgroep was van mening dat hiervoor een investerings bedrag van f 8,5 miljoen benodigd is. Voor de specificatie van de kosten van deze inrichting verwijzen wij u naar de voor u ter inzage gelegde bijlage 1. Op de eveneens voor u ter inzage gelegde bijlage 2 zijn deze kosten op ons verzoek gesplitst in vermijdbare en onvermijdbare kosten. Een investering is als vermijdbaar beschouwd indien de continuïteit van de bedrijfsvoering daardoor niet in het geding komt. Wel wordt er op gewezen, dat de investeringen, die in principe vermijdbaar zijn, dat vaak in organisatorische zin niet zijn. Indien bijvoorbeeld wordt afgezien van de aanschaf van nieuw meubilair, zal dat direct - financieel gezien - een besparing opleveren. Het is echter de vraag of dat ook het geval is indien rekening wordt gehouden met het effect hiervan op het personeel. Hier ons van bewust zijnde hebben wij wijzigingen (versoberingen) aangebracht op de door het project team aangedragen benodigde investeringen. Dit wordt in de ter inzage gelegde bijlage 3 nader toegelicht. Via deze versoberingen hebben wij het extra benodigde investeringsbedrag teruggebracht tot f 5.325.000, Op de lijst van niet in de bouwkosten opgenomen investeringen komen vooral investeringen voor, die ook bij handhaving van de huidige huisvesting op niet al te lange termijn aan de orde zullen komen. Als gevolg van de nieuwe huisvesting is het 6 wenselijk en vaak onontkoombaar veel investeringen, die anders gespreid aan de orde zouden komen, op het moment van nieuwbouw te plegen. Aangezien dit soort investeringen in het verleden veelal ineens zijn afgeschreven en niet voor de vervanging is gereserveerd worden wij bij de nieuwbouw (en ook bij hand having van de huidige huisvesting op niet al te lange termijn, zij het enigszins gespreid) voor aanzienlijke lasten geplaatst. Het ramen van deze lasten draagt derhalve tevens bij tot een herstel van een gezond financieel beleid. Voor de investeringen die ook bij handhaving van de huidige huisvesting aan de orde komen wordt verwezen naar de ter inzage gelegde bijlage 4. Naar onze inschatting zou in ieder geval circa de helft van de aanvullende inrichting van het Stads kantoor ook bij een blijvende huisvesting in bestaande lokaties aangeschaft moeten worden! 3.2. Uit de nieuwe ontwikkelingen voortvloeiende lasten 3.2.1. Extra lasten als gevolg van andere wii'ze van financiering De financiering en fiscale aspecten met betrekking tot het Stadskantoor zijn nauw met elkaar verweven. In het raadsvoorstel van 22 maart 1990 wordt voor de financiering een "klimlening-constructie" genoemd. Met een dergelijke constructie wordt het mogelijk om binnen de budgettaire ruimte van de gemeente te zorgen voor maatwerk financiering. De financier(beleggerheeft bij een klimlening in het begin van zijn uitstaande lening een laag rendement dat jaarlijks groeit zodat hij over de gehele leningsperiode gemiddeld aan "zijn" normale rendement komt. De gemeente kan een klimlening (waarbij in wezen ook lasten naar de toekomst verschoven worden en pas na een reeks van jaren de aflossing op de lening begint te lopen) wettelijk niet zelf aantrekken. Wij hebben daarom samen met een externe deskundige (TRN) onderzocht in hoeverre het aantrekkelijk voor de gemeente kan zijn om te participeren in een onroerend-goed BV. Via deze weg kan door een geïndexeerde huur de gewenste "klim" in budgettaire lasten worden gerealiseerd. De voordelen voor de gemeente zouden daarnaast ook kunnen liggen op fiscaal gebied (BTW) en bij het beheer. Wij hebben in dit verband bij de Inspectie van de Belasting dienst van Grote Ondernemeningen alsook bij Gedeputeerde Staten verkend wat de mogelijkheden zijn van zo'n onroerend-goed BV en welke voorwaarden zij daaraan zouden stellen. Onze bevindingen daarvan zijn dat oprichting van een onroerend-goed BV mogelijk is doch niet of nauwelijks voordelen oplevert. Daarenboven moet worden opgemerkt dat uit het overleg met Gedeputeerde Staten is gebleken, dat een dergelijke constructie voor hen alleen acceptabel is, als thans reeds kan worden aangegeven op welke 7

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1991 | | pagina 361