3. REACTIE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
Bij schrijven van 8 maart 1991 heeft het hoofd van de afdeling
Ruimtelijke Ordening van de Dienst Stadsontwikkeling en Milieu
namens Burgemeester en Wethouders op de inhoud van het bezwaar
schrift gereageerd.
Deze reactie was, kort samengevat, als volgt:
De Raad is volgens de jurisprudentie bij het nemen van een
voorbereidingsbesluit niet onderworpen aan wettelijke beperkin
gen. Uiteraard geldt het criterium van de redelijkheid.
Het doel van het voorbereidingsbesluit is het realiseren van
een brandstoffenverkooppunt ter plaatse. Gelet op de ligging
ten opzichte van het bestaande hoofdstruktuurwegennet en de af
stand ten opzichte van de bebouwing is de lokatie geschikt. Ge
let hierop heeft de Raad bij het nemen van het
voorbereidingsbesluit niet onredelijk gehandeld.
Specifiek naar aanleiding van de inhoudelijke bezwaren van de
heer Krol wordt tevens opgemerkt dat de lokatie uit verkeers-
verkeerstechnisch oogpunt voldoende is en dat het voor
bereidingsbesluit een eventuele ontsluiting van het perceel
niet blokkeert.
4. TERINZAGELEGGING VAN DE STUKKEN EN DE HOORZITTING
De achterliggende stukken hebben vanaf 14 maart 1991 ter inzage
gelegen en zijn aan reclamant toegezonden.
De hoorzitting van de commissie vond plaats op 26 maart 1991.
Op deze hoorzitting zijn geen nieuwe gezichtspunten naar voren
gekomen.
5. OVERWEGINGEN EN ADVIES VAN DE COMMISSIE
Uit de achterliggende stukken en hetgeen op de hoorzitting naar
voren is gebracht, heeft de commissie het navolgende overwogen.
Het voorbereidingsbesluit is genomen ter realisering van een
concreet doel; derhalve is er volgens vaste jurisprudentie
sprake van een beschikking in de zin van de Wet AROB. Gelet op
het feit dat de heer Krol rechtstreeks in zijn belangen als me
de eigenaar van een naburig gelegen perceel door het voor- be-
reidingsbesluit geacht kan worden te zijn getroffen en het be
zwaarschrift binnen de wettelijk gestelde termijn is
ingediend, is de commissie van mening dat de heer Krol in zijn
bezwaren ontvankelijk is.
Ten aanzien van de inhoudelijke bezwaren, merkt de commissie op
dat deze bezwaren kunnen worden onderverdeeld in algemeen maat
schappelijke bezwaren tegen het voorbereidingsbesluit en een
privé-belang dat eventueel in het geding is.
De algemene bezwaren betreffen de stellingen dat de lokatie
niet geschikt zou zijn voor het beoogde doel, vooral uit
verkeerstechnisch en planologisch oogpunt.
De commissie merkt ten aanzien van deze bezwaren op dat deze de
uitvoering van het voorbereidingsbesluit betreffen en niet het
voorbereidingsbesluit zelf. Bij het nemen van een voor
bereidingsbesluit wordt immers slechts verklaard dat een her
ziening van een bestemmingsplan wordt voorbereid. Hierbij is de
Raad niet aan wettelijke beperkingen onderworpen. Een dergelijk
besluit dient uiteraard wel te voldoen aan het criterium van de
redelijkheid. Gelet op de belangen die zijn gemoeid bij het
verplaatsen van het brandstoffenverkooppunt naar deze lokatie
en het feit dat de lokatie uit allerlei oogpunt geschikt wordt
geacht, is de commissie van mening dat de raad bij het nemen
van het voorbereidingsbesluit niet onredelijk heeft gehandeld.
Ten aanzien van het bezwaar dat door het voorbereidingsbesluit
een ontsluiting van het perceel van de heer Krol wordt geblok
keerd, is de commissie van mening dat het voorbereidingsbesluit
deze ontsluitingsmogelijkheid niet uitsluit.
Ervan uit gaande dat de gemeente haar contractuele verplichtin
gen ten opzichte van de heer Krol onverkort nakomt, acht de
commissie dit bezwaar niet gegrond.
De commissie adviseert u het bezwaarschrift van de heer Krol
ongegrond te verklaren.
Leeuwarden, 16 mei 1991.
drsA.A.J.S. van de Gevel, voorzitter.
mevr. mr. W.A.Visser, secretaris.