1
rOUW,.'.. „U'J.1!,
Vaststellen Programma Sociaal-Cultureel Werk 1991.
Bijlage nr. 24.
Aan de leden van de Gemeenteraad.
Volgens de artikelen 12 en 18 van de Procedureverordening Spe
cifiek Welzijn, stelt U de plannen en programma's op het gebied
van het specifiek welzijn vast.
Met het oog daarop bieden wij U bijgaand het Programma
Sociaal-Cultureel Werk 1991 ter vaststelling aan.
Dit programma is het vierde programma dat is gebaseerd op het
door U op 11 januari 1988 vastgestelde Sociaal-Cultureel Plan
1988-1992.
Als zodanig kan het onderhavige programma met de drie voorgaan
de programma's worden beschouwd als concretisering van dit So
ciaal-Cultureel Plan.
In verband met het bovenstaande en gelet op ons voornemen het
subsidiebeleid te dereguleren, is het onderhavige programma het
laatste dat U in deze vorm wordt aangeboden. In de eerste helft
van 1991 zullen wij U nadere voorstellen doen toekomen inzake
de subsidiemethodiek in het kader van sociaal- cultureel werk
voor 1992 en verdere jaren.
In het programma worden de subsidie-aanvragen voor 1991 behan
deld en worden in zoveel mogelijk samenhangend verband voor
stellen gedaan tot toekenning c.q. afwijzing van subsidies voor
in 1991 uit te voeren activiteiten op sociaal-cultureel gebied.
De voorstellen zijn ontwikkeld met inachtneming van de per
1 januari 1985 ingevoerde Algemene subsidieverordening (ASV) en
de Subverordening Specifiek Welzijn.
De voorbereiding van het voorliggende programma heeft plaatsge
vonden overeenkomstig de procedure, die daarvoor in de Procedu-
reverordening Specifiek Welzijn is voorgeschreven. In overeen
stemming hiermee heeft het ontwerp één maand ter visie gelegen
(5 oktober/8 november 1990).
Op het ontwerp zijn (veelal meervoudige) reacties en bezwaar
schriften ingediend, die wij - tezamen met een aantal nagekomen
gegevens en subsidieverzoeken - hebben behandeld in de "Nadere
Standpuntbepaling en Nota van Wijzigingen", die met het pro
gramma geacht worden een geheel te vormen.
Algemeen uitgangspunt voor de opstelling van het programma is
geweest dat de subsidiabele niet-personele kosten met 1% moch
ten stijgen ten opzichte van het niveau dat daarvoor bij de