Blad 2 16851 /IJ b. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het moterrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven; c. parkeerapparatuurparkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermetersen hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan. Artikel 3. Belastingplicht 1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd. 2 Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt: a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen; b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 1, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat 1indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd; 2. indien blijkt dat een ander in het kenteken register had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd. 3. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen 4. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd Blad 3 16851 /IJ Artikel 4. Tijdstip van ontstaan van de belastingschuld 1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. 2. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend. Artikel 5. Tarief, tijdvak en maatstaf van heffing Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel Artikel 6. Wijze van heffing en termijn van betaling 1. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. 2. De belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend. 3. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald. Artikel 7. Vaststelling formulier aangiftebiljet Het formulier van het aangiftebiljet wordt bij afzonderlijk raadsbesluit vastgesteld. Artikel 8. Machtiging tot overdracht van bevoegdheden Burgemeester en Wethouders kunnen een of meer gemeente ambtenaren aanwijzen, die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en de invordering van de belasting. Artikel 9. Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop, tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 1, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door Burgemeester en Wethouders bij openbaar te maken besluit.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1992 | | pagina 184