Op de hoorzitting werd door de vertegenwoordiger van de gemeente gesteld dat uit
de uitspraak van de afdeling moest worden geconcludeerd dat de intrekking op zich
redelijk was, maar dat de motivering niet voldoende was. Voorts werd gesteld dat
de verontreiniging wellicht verschoonbaar had kunnen zijn, maar dat de aspirant
bouwers de verontreiniging niet hadden gemeld aan de gemeente. Om die reden was
er door de gemeente ook geen serieus onderzoek ingesteld. Het verslag van de
hoorzitting ligt voor u ter inzage.
5. Overwegingen en advies van de commissie.
De commissie heeft aan de hand van een literatuur- en jurisprudentieonderzoek
geconcludeerd dat een bestuursorgaan dat na een vernietiging van een besluit door
de administratieve rechter opnieuw in de zaak moet voorzien, rekening dient te
houden met de sedert het tijdstip van de vernietigde beslissing gewijzigde omstan
digheden.
Dit betekent dat de raad thans opnieuw in deze zaak dient te beslissen en daarbij
rekening dient te houden met de inhoud van de uitspraak van de afdeling recht
spraak en met de thans bekende feiten en gegevens.
De commissie overweegt dat in het advies van de dienst geen aandacht is geschon
ken aan de stelling dat de hele procedure met betrekking tot de verlening en de
intrekking van de bouwvergunning ook een vertragende factor is. Ook is geen aan
dacht geschonken aan de aankoop van de grond van het pensioenfonds en de
mededeling dat ook grond eigendom blijft van NS, zoals gesteld in de brief van
Donjon aan de commissie gemeentelijke plannen d.d. 2 maart 1989.
De commissie overweegt voorts dat de verplaatsing van de CAF weliswaar niet
direct na de vergunningverlening heeft plaatsgevonden, maar in de eerder vermelde
brief en ook uit de correspondentie met de gemeente blijkt dat de verplaatsing
stond gepland na het seizoen 1989/1990.
De commissie concludeert uit het vorenstaande dat weliswaar geen formele
koopovereenkomsten zijn overgelegd, maar dat uit de overgelegde correspondentie
kan worden geconcludeerd dat de wil om de betreffende gronden te (ver)kopen wel
aanwezig was. De commissie is van mening dat er derhalve wel activiteiten werden
ontplooid, waaraan enig gewicht moet worden toegekend.
Voorts acht de commissie de stelling dat de gehele procedure ook als vertragende
factor moet worden gezien, aanvaardbaar. De onzekerheid over de vergunning en
het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan spelen uiteraard een rol bij de
uitvoering van de plannen.
4
De commissie is van mening dat het gestelde in het advies van Burgemeester en
wethouders en hetgeen op de hoorzitting naar voren is gebracht, niet voldoende is
om de raad een zodanige verbeterde motivering aan te kunnen bieden waardoor de
door de afdeling Rechtspraak gestelde strijd met het motiveringsbeginsel zou
kunnen worden opgeheven.
Op de hoorzitting is naar voren gebracht dat de bodemverontreiniging niet officieel
aan de gemeente is gemeld en dat daarom niet een serieus onderzoek heeft
plaatsgevonden. De commissie acht dit argument niet aanvaardbaar, nu blijkt dat de
bodemverontreiniging op de hoorzitting van de wethouder en een medewerker van
de toenmalige gemeentesecretarie op 13 april 1989, aan de orde is geweest.
De commissie is van mening dat bodemverontreiniging uiteraard tot het bedrijfsrisi
co van Donjon BV behoort, maar dat is geheel iets anders dan dat bodemverontrei
niging een reden kan zijn die tot verschoonbare vertraging kan leiden.
De commissie kan nu geen oordeel geven over een redelijke termijn van de vertra
ging ten tijde van de intrekking, maar dat de verontreiniging op zich kan leiden tot
uitstel van de daadwerkelijke bouwwerkzaamheden, acht zij een aanvaardbaar
argument.
Het vorenstaande brengt de commissie tot de conclusie dat het besluit tot intrek
king van de bouwvergunning niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is geko
men.
De commissie overweegt voorts dat thans niet aan de orde is of de bouwvergunning
had mogen worden ingetrokken omdat voor dat gebied een bestemmingsplan was
vastgesteld. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat dit op zich een reden kan zijn om
tot intrekking van een bouwvergunning te besluiten. Bij deze besluitvorming dienen
echter altijd de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te worden
genomen. De commissie heeft, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden,
onvoldoende reden om aan te nemen dat de door de afdeling Rechtspraak geconsta
teerde gebreken in de motivering en de zorgvuldigheid thans kunnen worden
hersteld.
Daarbij komt dat de commissie bij haar advies rekening dient te houden met
inmiddels gewijzigde omstandigheden. Het is de commissie bekend dat op 18
september 1992 de sloopvergunning voor het oude CAF-complex is afgegeven. Op de
hoorzitting is meegedeeld dat de opdracht tot het slopen inmiddels is gegeven.
Voorts is toegezegd dat na de sloop zo spoedig mogelijk, in samenwerking met de
gemeente, tot sanering van de bodemverontreiniging zal worden overgegaan en dat
direct na de sanering met de bouw zal worden begonnen.