2. Onder diensttijd bedoeld in lid 1 wordt mede verstaan
de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ont
slag, bedoeld in artikel 1, is verleend, indien aan die
tijd op grond van de artikel B 7 van de Algemene
Burgerlijke Pensioenwet het ambtenaarschap in de zin
van evengenoemde wet niet is verbonden.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en lid 2 blijft
buiten beschouwing:
a. diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer
dan een jaar daarvan wegens verleend ontslag,
behalve voor de toepassing van artikel 5, derde tot
en met vijfde lid;
b. diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van de duur van een eerder toegekend
wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen
uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten
laste van de overheid, behalve voor de toepassing
van artikel 5, derde tot en met vijfde lid;
c. diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de
berekening van een pensioen krachtens de Algemene
Burgerlijke Pensioenwet dan wel voorafgaat aan een
ontslag verleend op grond van artikel H 6 van het
Algemeen Ambtenarenreglement of een soortgelijke
bepaling in een andere overheidsregeling;
d. tijd als bedoeld in artikel D 4 van de Algemene
Burgerlijke Pensioenwet;
e. tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een
betrekking welke de belanghebbende had kunnen aan
houden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft
genomen met ingang van de datum waarop het wachtgeld
ingaat
4. Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening
van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een
overheidspensioen anders dan ten laste van het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds wordt vergolden, worden de
duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de
dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waar
bij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Artikel 2a
1. Deze verordening verstaat onder dienstbetrekking iedere
pubiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeids
verhouding waarbij in dienst van een natuurlijk persoon
of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon
worden verricht.
2. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6
van de Werkloosheidswet (Stb. 1987, 93) is van overeen
komstige toepassing.
22
Artikel 3
1. In deze verordening wordt verstaan onder "bezoldiging":
de bezoldiging bedoeld in artikel C 1, lid 4 van het
Algemeen Ambtenarenreglement, zoals deze laatstelijk
vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden,
vermeerderd met de vakantietoelage, bedoeld in artikel
D 4 van dat reglement.
2. Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden
begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel C 4,
lid 1 van het Algemeen Ambtenarenreglement, wordt dit
bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag
van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalender
maanden.
3. Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke
verhoging wijziging zou zijn gekomen als de belang
hebbende de betrekking op die bezoldiging zou zijn
blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in
werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag
als bezoldiging.
4. Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden
voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager
was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou
zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van belang
hebbende worden herzien.
Bedrag en duur
Artikel 4
1. De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van
de dag waarop het ontslag ingaat.
2. Indien de belanghebbende:
a. in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande
aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als
werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloos
heidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren
per week werkzaam is geweest of
b. onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht
heeft op een uitkering op grond van de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet (Stb. 1980, 28);
wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:
3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste
5 jaar;
0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
10 jaar;
1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;
1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste
20 jaar;
2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
23