Artikel 3
1. Het ouderschapsverlof bedraagt een aaneengesloten
periode van ten minste één en ten hoogste zes maanden
over ten hoogste de helft van de voor belanghebbende
geldende gemiddelde arbeidsduur per week, met een
minimum van acht uur.
2. Indien het dienstbelang niet toelaat dat het
ouderschapsverlof wordt verleend op de wijze zoals in
lid 1 omschreven, wordt na overleg met de
belanghebbende een afwijkende regeling getroffen.
Deze regeling leidt niet tot een vermindering van het
aantal uren ouderschapsverlof waarop de
belanghebbende, conform lid 1, aanspraak maakt. Het
verlof dient in zijn geheel te zijn genoten binnen
een jaar na de door belanghebbende gewenste
aanvangsdatum.
3. De belanghebbende meldt het voornemen om ouderschaps
verlof op te nemen ten minste drie maanden voor de
door hem gewenste ingangsdatum, door middel van het
daarvoor vastgestelde aanvraagformulier.
Artikel A
1. Gedurende het ouderschapsverlof heeft de
belanghebbende die wordt bezoldigd volgens schaal 4
of hoger van de Bezoldigingsverordening, recht op
doorbetaling van 75 procent van de bezoldiging over
de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof geldt.
2. Voor de belanghebbende die wordt bezoldigd volgens de
schalen 1, 2 of 3 van de Bezoldigingsverordening,
geldt een recht op doorbetaling zoals vermeld in lid
1, van respectievelijk 90, 85 of 80 procent van de
bezoldiging.
3. Er komt als gevolg van de toekenning van het
ouderschapsverlof geen verandering in:
de omvang van de bijdrage die belanghebbende aan
het Instituut Ziektekostenvoorziening Ambtenaren
verschuldigd is;
het inhoudingspercentage krachtens de
Inhoudingswet overheidspersoneel 1982;
het pensioenbij drageverhaal dat belanghebbende
verschuldigd is.
4. Gedurende het ouderschapsverlof vindt de opbouw van
de vakantietoelage plaats op basis van de bezoldiging
die belanghebbende, conform lid 1 of 2, geniet. In de
situatie als bedoeld in artikel 5, lid 3, laatste
volzin, vindt de opbouw van de vakantietoelage plaats
op basis van de ongekorte bezoldiging.
Artikel 5
1. Over de periode waarvoor het ouderschapsverlof geldt,
wordt op de door belanghebbende op te bouwen
aanspraken op verlof en arbeidsduurverkorting een
korting toegepast, die evenredig is aan de omvang en
de duur van het verlof.
2. Indien de belanghebbende gedurende het ouderschaps
verlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking
te vervullen, vindt geen opschorting van dit verlof
plaats
3. Indien belanghebbende gedurende de periode van het
ouderschapsverlof ziek wordt, blijft gedurende de
eerste tien aaneengesloten werkdagen, de voor hem
tijdens het ouderschapsverlof geldende bezoldiging
ongewijzigd.
Indien de ziekteperiode langer duurt dan tien
werkdagen, wordt met ingang van de elfde dag de
korting die plaatsvindt op grond van artikel 4,
beëindigd
Artikel 6
1. Indien aan de belanghebbende binnen zes maanden nadat
hij ouderschapsverlof op grond van deze verordening
heeft genoten, ontslag wordt verleend op grond van
artikel H4, lid 1 of artikel G2, lid 1, onder j van
het Algemeen Ambtenarenreglement, is hij verplicht de
bezoldiging die hij op grond van artikel 4, lid 1 of
2 heeft genoten, terug te betalen.
2. Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het
ontslag als bedoeld in artikel H4, lid 1 het gevolg
is van het aanvaarden van een betrekking bij een
andere gemeente, en evenmin indien de belanghebbende
aanspraak heeft op een uitkering op grond van artikel
1, laatste volzin van de Uitkeringsverordening.
3. Indien de belanghebbende binnen drie maanden nadat
hij ouderschapsverlof op grond van deze verordening
heeft genoten, op eigen verzoek een betrekking
aanvaardt voor minder uren dan hij direct
voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde,
dient hij de bezoldiging die hij op grond van artikel
4, lid 1 of 2 heeft genoten over de uren waarmee zijn
aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.
4. De belanghebbende die van het ouderschapsverlof
gebruik maakt, dient zich tevoren schriftelijk
akkoord te verklaren met het in lid 1 en 3 bepaalde.
Artikel 7
Voor gevallen waarin deze verordening niet of niet naar
billijkheid voorziet, kunnen Burgemeester en Wethouders
een bijzondere regeling treffen.