Er is toen weliswaar geantwoord, dat er een afweging zal moeten plaatsvinden ten aanzien van de vraag of het ont- werp-bestemmingsplan op dit onderdeel aangepast c.q. gewij zigd moet worden, maar in het bestemmingsplan is een derge lijke afweging niet terug te vinden. Gevraagd wordt de belangen alsnog tegen elkaar af te wegen. Voorts wordt in het bezwaarschrift ingegaan op de finan ciële gevolgen voor de huurstelling als gevolg van vermin derd woongenot. Ten aanzien van deze bezwaren merken wij het volgende op. De centrale ligging van het gebied in de stedelijke struc tuur van Leeuwarden is sterk bepalend geweest voor de ontwikkelingen die hier hebben plaatsgevonden en nog plaats zullen vinden. In de nota Kantoren Leeuwarden en de bij stelling hiervan uit 1986 is geconcludeerd dat verreweg de grootste belangstelling voor kantorenbouw in Leeuwarden uitgaat naar het gebied tussen de Zuiderstadsgracht en het spoor StationsbuurtDe mogelijkheden voor kantorenbouw aan beide zijden van de Lange Marktstraat zijn intussen grotendeels benut. Er zijn echter nog wel mogelijkheden in het gebied tussen Stationsweg/Zuidersingel en op het spoor wegemplacement. Het verder benutten van de bouwmogelijkhe den in het stationsgebied past in de landelijke tendens van verdichting van de omgeving van stations door een meervou dig ruimtegebruik van deze gebieden. Als positieve effecten van deze verdichting kunnen worden genoemd het bieden van kansen voor bestaande voorzieningen en bedrijven, bevorde ring van langzaam verkeer en het gebruik van het openbaar vervoer, waardoor per saldo sprake zal zijn van een vermin dering van het gemotoriseerd verkeer. In principe geeft het plan dan ook bouwmogelijkheden boven de spoorrails in het gebied tussen de toekomstige bebouwing langs de Stationsweg en de bebouwing aan de Hollanderdijk. Dit betekent dat boven het emplacement bijv. kantoorgebouwen kunnen worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van een forse bouwhoogte boven het emplacement en aan de Stationsweg, met aan de Hollanderdijk een wat lagere rand- bebouwing. Op deze wijze kan in principe een aanzienlijk bouwvolume gerealiseerd worden op een via het openbaar vervoer uitstekend ontsloten locatie en waarbij bovendien een stedebouwkundig verantwoorde afronding van het Zuider plein kan worden verkregen. Bij nader inzien zijn wij evenwel met reclamanten van mening, dat de voorgestelde bebouwingshoogten aan de Hol- landerdijk inderdaad nadelige gevolgen kunnen hebben voor de bewoners van Winiaherne. Teneinde hieraan zoveel moge lijk tegemoet te komen en een acceptabele woonkwaliteit te behouden, stellen wij u voor ter plaatse uit te gaan van een gelede bouwvorm (in principe met een maximale hoogte van 9 m)met als doel behoud van voldoende uitzicht en lichtinval en het verkrijgen van een levendig gevelbeeld. 6 Daartoe zal in de voorschriften worden bepaald, dat voor de bebouwing langs de Hollanderdijk een gelede bebouwings structuur (een afwisseling van hoge en lage bouwdelen) wordt nagestreefd. Voor de inhoud van deze wijziging wordt verwezen naar het dictum van het raadsbesluit. In relatie met het vorenstaande, maar met name wat betreft de bezwaren welke betrekking hebben op de toename van het verkeer en het beslag dat zal worden gelegd op de nu reeds in onvoldoende mate aanwezige parkeervoorzieningen, merken wij het volgende op. In de Vierde nota over de ruimtelijke ordening wordt een gebied met een dynamiek als de omgeving van het station aangeduid als een expansiegebied. Voor deze gebieden kan vaak worden volstaan met aanpassing van ruimtelijke struc turen, respectievelijk het wegnemen van factoren die ver nieuwing van de ruimtelijke structuur in de weg staan. Wel wordt opgemerkt dat de ontwikkeling hier zodanig dient te zijn dat het mobiliteitsvraagstuk niet wordt verzwaard. In het kader van de Vervoerregio Friesland, waarvan de gemeen te Leeuwarden deel uitmaakt, is, in aansluiting op het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer, de Vierde nota over de ruimtelijke ordening en de Nota Stadsgewest Leeu warden een regionaal verkeers- en vervoersplan (Raamplan) ontwikkeld. Eén van de doelstellingen van de vervoerregio is het beperken van de groei van het autoverkeer. Door middel van o.a. locatiebeleideen stringent parkeerbeleid en diverse verbeteringen van voorzieningen voor het open baar vervoer en de fiets, wordt getracht deze doelstelling te realiseren. Het locatiebeleid moet er toe leiden dat het gebruik van het openbaar vervoer voor een grotere groep werknemers en bezoekers een alternatief vormt. Het auto gebruik wordt dan beperkt en het draagvlak voor het open baar vervoer wordt verstrekt. Als handvat voor het locatie beleid wordt het werkdocument "Geleiding van de mobiliteit door een locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen" gebruikt (resultaat van bestuurlijk overleg tussen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten). Het onderhavige gebied kan worden aangemerkt als een A-locatie. De aantrekkelijkheid van een A-locatie is vooral gelegen in goede, snelle en frequente verbindingen met het openbaar vervoer met andere stedelijke centra. De ontsluiting van de locatie voor het autoverkeer is van ondergeschikt belang en behoort niet tot het "pro gramma van eisen" voor de locatie. Bij een A-locatie hoort een stringent parkeerbeleid om het gebruik van de auto in het dagelijkse woon-werkverkeer zoveel mogelijk te beper ken. Dit betekent o.a. dat (in principe) per 100 werknemers maximaal 10 parkeerplaatsen mogen worden gerealiseerd. Alhoewel dus het beleid, zoals dat hiervoor is uiteengezet, is gericht op de beperking van de groei van het autover keer, kan dit voor deze omgeving wel betekenen dat er (als gevolg van de vestiging van bijv. kantoren) sprake zal zijn van extra verkeer. 7

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1992 | | pagina 348