3. REACTIE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS Bij brief van 12 maart 1992 beeft de algemeen directeur van de Dienst Stadsontwikkeling en Milieu op de inhoud van het bezwaarschrift gereageerd. Zijn reactie komt op het volgende neer. Het bouwplan doet geen onevenredige afbreuk aan het aan grenzende woonklimaat en is stedebouwkundig aanvaardbaar. Voorts wordt puntsgewijs ingegaan op de bezwaren: - Het uitzicht van de familie Spiekhout door de tuin van de buren naar de sportvelden wordt door de berging/garage inderdaad beperkt. Dat zou ook gebeuren bij opgaande beplanting of een "harde" afscheiding. Kr is een plaats gezocht die zoveel mogelijk aan de wensen van een ieder kon voldoen en uit planologisch en esthetisch oog^'-nt aanvaardbaar is. Bovendien kunnen aan een bestaand uitzicht in planologische zin geen blijvende rechten worden ontleend. - Het perceel heeft in het bestemmingsplan inderdaad een woon bestemming. Maar dat betekent niet dat er geen bijgebouwen mogen worden gebouwd voor het gebruik als berging en garage. De hoofdfunctie wordt daarmee immers niet aangetast. De heer Andringa heeft voor zijn bedrijfsactiviteiten in huis meer werkruimte nodig en wil die creëren door de ruimte van opslag e.d. uit te breiden. Volgens de jurisprudentie is voor aan huis verbonden beroepen geen vrijstelling nodig van een bestemmingsplan, mits aan enkele voorwaarden wordt voldaan. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat het voorgestane gebruik niet zou zijn toegestaan. - De afmetingen van de te bouwen berging/garage blijven ruim schoots binnen de maatvoeringen welke daarvoor doorgaans worden gehanteerd, namelijk voor de oppervlakte maximaal 40 m2, de goot- of boeihoogte maximaal 3 meter en de nok- hoogte maximaal 6 meter. Volgens de ontwerp-voorschriften voor dit gebied zijn bijgebouwen niet alleen toegestaan binnen het bouwvlak, maar ook binnen de van de aanduiding "bijgebouwen toegestaan" voorziene gronden. - Er is wel degelijk verschillende malen overleg gevoerd met de familie Spiekhout, maar men kon niet tot een overeenstemming komen. 4. TERINZAGELEGGING VAN DE STUKKEN EN DE HOORZITTING De achterliggende stukken hebben vanaf 17 maart 1992 ter inzage gelegen en zijn naar reclamante en de heer Andringa als derde belanghebbende toegezonden. De commissie heeft in deze zaak op 24 maart 1992 een hoor zitting gehouden. Op deze zitting hebben beide partijen en een vertegenwoordiger van het college de standpunten nader toe gelicht. Daar kwam nog naar voren dat de heer Andringa inmiddels bedrijfsruimte in de stad heeft gevonden. De behoefte 2 aan uitbreiding van de opslagruimte blijft desondanks aanwezig om een werkplek thuis te kunnen maken en de auto en de fietsen in de garage te kunnen stallen. 5. OVERWEGINGEN EN ADVIES VAN DE COMMISSIE Naar aanleiding van de stukken en hetgeen op de hoorzitting naar voren is gekomen, heeft de commissie het volgende over wogen. Ten aanzien van ontvankelijkheidsvraag, stelt de commissie vast dat het voorbereidingsbesluit is genomen met het oog op de realisering van een bepaald concreet doel. Daarom is het voorbereidingsbesluit als een beschikking in de zin van de Wet AROB aan te merken. Nu reclamante door het voorbereidingsbesluit geacht kan worden rechtstreeks in haar belangen te zijn geschaad en het bezwaarschrift binnen de gestelde termijn is ingediend, is reclamante in haar bezwaar schrift ontvankelijk. Ten aanzien van de inhoudelijke bezwaren, heeft de commissie het volgende overwogen. Aangezien het ontwerp van de woning van de heer Andringa geen extra uitbouw toelaat, is gezocht naar een vrijstaande situering van de garage/berging. Daarbij is zoveel mogelijk rekening gehouden met de kenmerkende vorm van de woning en de belangen van de buren. Overleg met de buren heeft niet geleid tot overeenstemming, maar de garage/berging is juist zo dicht mogelijk bij de woning geplaatst, omdat de buren daaraan dan de voorkeur gaven. De commissie heeft uit de stukken en de hoorzitting moeten constateren dat zowel uit stedebouwkundig opzicht, maar ook uit praktisch oogpunt een plaats achter de woning van de heer Andringa niet tot de mogelijkheden behoort. Ook een uitbreiding van de bestaande uitbouw is niet een reële mogelijkheid. Plaatsing van een nieuwe garage/berging kan dus alleen aan de straatkant van het perceel. Dat is ook in overeenstemming met de concept-planvoorschriften voor dit gebied. Ook de afmetingen van de garage zijn in overeenstemming met de concept voorschriften en huidige maatstaven. De commissie heeft voorts geconstateerd dat er weliswaar sprake is van enige beperking van het uitzicht van de familie Spiekhout, maar dat dit niet het belangrijkste uitzicht vanuit de woning betreft, want die is aan de zuidzijde. Bovendien kan aan een bestaand uitzicht uit planologisch oog punt geen rechten worden ontleend. Alles overwegende, is de commissie van mening dat er een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Zij is tevens van mening dat in dit geval het belang van de heer Andringa bij een garage/berging dient te prevaleren boven het belang van de familie Spiekhout bij het laten voortbestaan van de huidige situatie, omdat door de plaatsing van de garage/berging het woongenot van de familie Spiekhout niet onevenredig wordt aangetast. 3

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1992 | | pagina 363