een meer klant- en marktgericht beleid te gaan voeren. Ook
hieraan liggen de ontwikkelingen in de volkshuisvestingssector
ten grondslag.
OVERIG
Op personeelsgebied is een evenwichtig en rechtvaardig Sociaal
Statuut en Sociaal Plan opgesteld, waarover een akkoord is be
reikt met de vakbonden. Ook het personeel van het Woningbedrijf
heeft ingestemd met de inhoud van het Sociaal Plan. De Commis
sie voor Georganiseerd Overleg heeft zich eveneens positief
uitgesproken over de inhoud van het Sociaal Statuut en Sociaal
Plan.
Op automatiseringsgebied wordt voorgesteld om het NCCW-systeem
in te voeren. De NCCW is thans al leverancier bij Sint Joseph,
het Woningbedrijf hanteert het NCR-systeem. Het NCCW-systeem
voldoet het meest aan het Programma van Eisen dat een werkgroep
in opdracht van de Stuurgroep heeft opgesteld. Op het terrein
van de huurdersparticipatie wordt het model zoals dat thans
geldt voor het Woningbedrijf, overgenomen. Het accent komt
daarbij op de externe democratisering te liggen (i.e. Huurders-
raad en wijk- en/of complexgerichte bewonersorganisaties).
Gelet op de gewijzigde directie-/bestuursstructuur en het
specifieke karakter van de Raad van Toezicht, wordt voor de
huurders een zetel beschikbaar gesteld in de Raad van Toezicht.
Vorenstaande voorstellen zijn overwegend van immateriële aard.
De vraag die binnen het onderzoek centraal heeft gestaan is die
naar de levensvatbaarheid van de nieuwe organisatie c.q. is het
financiële toekomstperspectief in voldoende mate gewaarborgd.
FINANCIEEL PERSPECTIEF
Vanaf het boekjaar 1991 zijn voor de corporaties nieuwe waarde
ringsgrondslagen ingevoerd. Deze grondslagen gaan uit van het
zogenaamde voorzichtigheidsbeginsel, dat wil zeggen verliezen
worden direct ten laste van de reserve genomen en winsten pas
op het moment dat ze worden gerealiseerd.
Op grond van deze nieuwe methodiek heeft Sint Joseph alle in
het verleden gedane investeringen (in totaal f 3 miljoen)
alsnog afgeboekt. Het Woningbedrijf heeft dit in overleg met de
VB Accountants niet gedaan.
Aangezien uitgangspunt was de cijfers van de beide organisaties
aan elkaar vergelijkbaar te maken, is ten behoeve van het on
derzoek uiteindelijk gekozen voor een variant op basis van een
zgn. bedrijfseconomische benadering. Dit houdt in dat alleen
dat actief wordt afgeboekt waarvoor binnen de exploitatie geen
ruimte aanwezig is om de kapitaa]lasten op te vangen. De nade
lige saldi zijn volgens deze methodiek gekapitaliseerd en ver
4
volgens als onrendabele top afgeboekt ten laste van de reserve,
waarna de exploitatie van deze complexen geen verliezen meer
laat zien. Voor het Woningbedrijf betekende deze bedrijfsecono
mische benadering een eenmalige afboeking van ruim f 8,2 mil
joen, waardoor de reserve daalde naar f 2,8 miljoen.
Op grond van de onderzoeksgegevens zijn wij van oordeel dat de
nieuwe organisatie levensvatbaar kan worden geacht. Deze mening
wordt overigens gedeeld door de extern adviseur, de Nationale
Woningraad
Als toetsingsinstrument werd door het Ministerie van VROM in
het verleden vaak de zogenaamde 12,5% grens gehanteerd, hetgeen
wil zeggen dat de eigen bodemreserve minimaal 12,5% van de som
van de jaarhuur en de rijksbijdragen moet bedragen. Voor de
nieuwe organisatie zou dit criterium een minimale eigen reserve
van f 5 miljoen in 1992, oplopend tot f 6,3 miljoen in het jaar
2000 betekenen. Zowel bij de aanvang als aan het einde van de
prognose-periode voldoet de nieuwe organisatie aan dit toet
singscriterium. In de tussenliggende periode 1995 tot en met
1998 beweegt de eigen reserve zich daarentegen onder de 12,5%
grens. Tijdens het onderhandelingsoverleg heeft met name de
vraag centraal gestaan op welke wijze gedurende de aanloopjaren
de financiering van de nieuwe organisatie veilig kan worden ge
steld.
FINANCIËLE CONTINUÏTEIT
Gelet op de financieringsproblemen die voor de nieuwe organisa
tie kunnen ontstaan in de in financieel opzicht magere aanloop
jaren zijn wij bereid voor de periode vanaf de startdatum van
de nieuwe corporatie (in principe 1 januari 1994) tot het jaar
2004 een kredietfaciliteit beschikbaar te stellen in de vorm
van een rekening-courantkrediet van maximaal f 10 miljoen.
De corporatie kan over dit krediet gedurende die periode vrije
lijk beschikken, met de restrictie dat nog nader overleg zal
plaatsvinden over de bestemming van de op te nemen financie
ringsmiddelen.
Daarnaast zijn wij bereid gedurende de periode van het reke
ning-courantkrediet een rentereductie te verlenen van een half
procent ten opzichte van het percentage dat de gemeente zelf
betaalt. De dekking van de hieruit voortvloeiende lasten zal
worden geregeld bij de opstelling van de gemeentebegroting
1994.
Ter meerdere zekerheid van de financiële huishouding van de
nieuwe organisatie stellen wij verder voor gedurende een perio
de van in ieder geval 4 jaar te garanderen dat voor het beheer
van het zogeheten verspreid bezit een vergoeding voor beheer-
en administratiekosten wordt toegekend die is gebaseerd op de
huidige vergoeding aan het Woningbedrijf en gedurende die ter-