Reclamant blijft van mening dat het bestemmingsplan niet
gewijzigd moet worden.
Reclamant is van mening dat een dergelijke grote wijziging
van het bestemmingsplan niet nodig is om de garage/berging
te legaliseren.
III. Reactie van Burgemeester en Wethouders
Bij schrijven van 22 september 1993 heeft de directeur van
Stadsontwikkeling en Milieu namens Burgemeester en Wet
houders op het bezwaarschrift gereageerd. Deze reactie komt
op het volgende neer.
Voor de voorgeschiedenis wordt verwezen naar de raadsbrief
bij het voorbereidingsbesluit. De afdeling Rechtspraak
oordeelde dat er sprake is van een voorerf en dat daarom de
procedure van de artikelen 18a en 20 Besluit Ruimtelijke
Ordening niet had mogen worden gevolgd.
Uitgangspunt voor het voorbereidingsbesluit is dan ook het
bouwwerk alsnog te legaliseren binnen de bezwarenprocedure.
Dit maakt het noodzakelijk een voorbereidingsbesluit te
nemen. Na de verklaring van geen bezwaar door Gedeputeerde
Staten kan dan alsnog de bouwvergunning worden verleend en
de bezwaren van reclamant ongegrond worden verklaard.
Hiervan is weer beroep mogelijk bij de afdeling, die dan
kan oordelen of terecht op grond van artikel 19 van de Wet
Ruimtelijke Ordening vrijstelling is verleend.
Gedeputeerde Staten hebben inmiddels op 14 september 1993
de verklaring van geen bezwaar afgegeven. Dit college had
geen ruimtelijke bezwaren tegen het legaliseren van het
bouwwerk en zijn tevens van mening dat terecht de artikel
19-procedure wordt gevolgd.
Ten aanzien van enkele overige aangevoerde punten wordt
opgemerkt, dat er geen reden is af te wijken van de mening
van de commissie Welstandszorg dat het bouwwerk voldoet aan
de redelijke eisen van welstand.
Er is geen sprake van een ander clandestien bouwwerk. Voor
deze garage/berging is op 8 april 1980 een bouwvergunning
verleend
In het te herziene bestemmingsplan zal een gewijzigde,
thans uit planologisch oogpunt aanvaardbare bijgebouwenre
geling worden opgenomen.
Bij voorbereidingsbesluiten ter legalisering van een bouw
werk is het gebruikelijk dat dit besluit het gehele perceel
betreft
2
IV. Terinzagelegging van de stukken en de hoorzitting
De stukken hebben vanaf 28 september 1993 ter inzage gele
gen en zijn naar reclamant en de derde-belanghebbende
toegezonden.
Op 5 oktober 1993 heeft de commissie in deze zaak een
hoorzitting gehouden. Op de hoorzitting zijn de standpunten
nader toegelicht.
V. Overwegingen en advies
De commissie heeft naar aanleiding van de stukken en het
geen op de hoorzitting naar voren is gebracht, het navol
gende overwogen.
Het voorbereidingsbesluit is genomen voor een bepaald
concreet doel en reclamant kan als bewoner van het naastge
legen perceel als belanghebbende worden gezien. Reclamant
kan derhalve in zijn bezwaarschrift worden ontvangen.
Ten aanzien van de inhoudelijke bezwaren overweegt de
commissie, dat de bezwaren van reclamant tegen de gevoerde
procedure met betrekking tot de bouwvergunning voor de
garage/berging op het perceel Tearnserdyk 12 in de onderha
vige procedure juridisch gezien niet terzake doende zijn.
De commissie dient immers alleen haar oordeel te geven over
de redelijkheid van het bestreden voorbereidingsbesluit.
Desalniettemin is de commissie van mening, dat opgemerkt
dient te worden dat de procedure met betrekking tot de
bouwvergunning niet de schoonheidsprijs verdient.
Het voorbereidingsbesluit heeft tot doel de bestaande gara
ge/berging in de bezwarenprocedure alsnog te legaliseren.
Na de verklaring van geen bezwaar kan alsnog worden beslo
ten de vergunning te handhaven en de bezwaren van reclamant
definitief ongegrond te verklaren.
Het door reclamant gestelde dat ook de eerste garage hier
mee wordt gelegaliseerd, wordt door de commissie niet juist
geacht, nu voor die garage een rechtsgeldige bouwvergunning
is verleend.
De commissie merkt op dat uit de jurisprudentie is gebleken
dat aan bestaande uitzichten geen rechten kunnen worden
ontleend. Bovendien heeft zij geconstateerd dat de afstand
tussen de woning van reclamant en de betreffende garage
ongeveer 8 meter bedraagt. Bij de erfafscheiding is een
ruime groenvoorziening aangebracht. Er is daarom naar de
mening van de commissie geen sprake van een onevenredige
aantasting van het uitzicht.
De commissie is van mening, de belangen tegen elkaar afwe
gende, dat het belang van de heer Biesma bij het hebben van
de garage dient te prevaleren boven het belang dat recla
mant heeft bij de handhaving van het bestemmingsplan.
3