Blad h
In haar notitie aan de Tweede Kamer stelt de minister vast
dat het, gezien de voorspoedige ontwikkeling van de publie
ke regionale omroep in de achter ons liggende jaren, wense
lijk is dat de verhoudingen tussen de drie omroepniveaus
opnieuw aan de orde worden gesteld in termen van toekomsti
ge organisatie en regelgeving. Voorts is zij van mening dat
de scheidslijn in de regelgeving eerder zal moeten lopen
tussen publieke omroep en commerciële omroep, dan tussen de
landelijke en de niet-landelijke omroepvoorzieningen.
Met betrekking tot de lokale omroepen onderscheidt de
minister in de huidige situatie twee categorieën, met elk
een eigen ambitieniveau:
1. Enerzijds "zijn er veel lokale omroepen - in de
kleinere gemeenten vooral - wier doelstelling het is
een bijdrage te leveren aan het plaatselijke sociale
en culturele leven.Het gaat bij hen in de
eerste plaats om het verzorgen van programma's waarin
het veelal bonte palet van het plaatselijke sociaal-
culturele en politieke (verenigings)leven manifes
teert. In feite fungeren deze plaatselijke
omroepvoorzieningen als een "open kanaal" voor de
vele groepen en initiatieven in de desbetreffende
gemeenschap" (p.5 notitie, zie bijlage). Omroepen van
dit type draaien veelal op de inspanningen van vrij
willigers en sociaal-culturele instellingen en beper
ken zich voornamelijk tot kleinschalige, lokale
berichtgeving
2. Anderzijds zijn er publieke lokale omroepen "die
pretenderen een volwaardig informatiemedium te zijn
en die de ambitie hebben op professionele wijze de
omroepfunctie in stad en streek uit te voeren" (p. 6
notitie, zie bijlage). Hun ontwikkeling begeeft zich
in de richting van een professionele omroepvoorzie-
ning die qua doestelling en programmering sterke
overeenkomsten vertoont met het aanbod van de publie
ke regionale omroepen.
De minister heeft voor deze twee categorieën verschillende
'routes' op het oog:
ad 1. aan die omroepvoorzieningen wier doelstelling het is
een bijdrage te leveren aan het plaatselijke sociale
en culturele leven behoeven naar haar mening geen
zware eisen voor organisatie, programmering en finan
ciering te worden gesteld. De minister streeft terza
ke naar een beperkte wettelijke regeling. De finan
ciering van deze omroepvoorzieningen wil zij volledig
overlaten aan lagere overheden en/of andere donoren.
Deze omroepen zullen alleen via de kabel kunnen
uitzenden.
Blad 5
ad 2. de verwezenlijking van de doelstelling van de tweede
categorie moet naar de mening van de minister leiden
tot nadere toetsing aan de eisen die de Mediawet aan
dergelijke omroepvoorzieningen stelt; er zullen eisen
moeten worden gesteld betreffende de publieke finan
ciering van deze omroepen in relatie tot inkomsten
uit reclame en sponsoring, de toepassing en invulling
van het programmavoorschrift en de relatie van deze
voorzieningen met de regionale en landelijke omroep.
In navolging van het advies van de Mediaraad in 1989
terzake, wil de minister, bij wijze van eerste fase,
een wettelijke regeling tot stand brengen die de
samenwerking tussen lokale en regionale omroepen
mogelijk maakt en stimuleert; de nu geldende bepalin
gen staan die samenwerking in de weg. Deze samenwer
king zou al op kortere termijn tot stand moeten
komen, na overleg tussen de betrokken regionale en
lokale omroepen, provinciale- en gemeentebesturen.
Een en ander zou moeten resulteren in meerjarige
afspraken tussen de betrokken omroepen, neergelegd in
een zogenaamd 'provinciaal amroepplan'
In een tweede fase kan vervolgens worden overgegaan
tot de vorming van de eerdergenoemde 'gewestelijke
omroepen'. Dit zal een groeiproces zijn waarin vooral
zal moeten worden gewerkt aan de programmatische
kwaliteitsverbetering. In deze kwaliteitsverbetering
ligt dan het onderscheid tussen het publieke en het
commerciële domein alsmede de legitimatie voor de
beschikbaarstelling van etherfrequenties en publieke
middelen.
De financiering van deze omroepen kan drieledig zijn:
De minister is bereid het thans in de Mediawet
vastgelegde maximum voor de provinciale opslag
van f 10,= los te laten wanneer er daadwerke
lijke sprake is van samenwerking.
Daarnaast zal het bedrag dat thans wordt aange
wend als aanvulling ten behoeve van dunbevolkte
provincies beschikbaar blijven. Wellicht dat
deze middelen kunnen worden ingezet in het
kader van de bijzondere samenwerkingsdoelstel-
ling. Dit laatste punt behoeft nog een nadere
uitwerking
Tenslotte kunnen natuurlijk ook gemeentebestu
ren een bijdrage beschikbaar stellen, bijvoor
beeld in de vorm van een opslag op de onroe-
rendgoedbelasting of een andere, al dan niet
aan het inwonertal gerelateerde bijdrage.
De hierboven geschetste beleidsvoornemens zullen de
komende jaren voor de nodige veranderingen in het
medialandschap zorgen.