Bestuurlijke vernieuwing 1.3 Middelenfuncties Personeel-, organisatie- en informatiemanagement 8 dat nu om commentaar naar de adviesraden en de Raad van State is gezonden, regelt o.a. de jaarlijkse bijdrage aan gemeenten en de verantwoording van de uitgaven. De wet biedt de basis voor het Fonds sociale vernieuwing, een post op de begroting van BiZa waaruit gemeenten worden betaald. De VNG stelt in een eerste reactie dat het vooront werp een goed kader kan bieden voor sociale vernieuwing. Het ontwerp schiet daarente gen tekort in het aantal te decentraliseren beleidssectoren en de bijbehorende hoeveel heid middelen die naar gemeenten worden overgeheveld. Op den duur zal onder dit wettelijk kader de brede doeluitkering voor sociale vernieuwing deel gaan uitmaken van de reguliere bijdragen in het Gemeentefonds. In 1991 en 1992 bestond er binnen de gemeentebegroting een groot saldo van niet bestede middelen die door het Rijk waren verstrekt ten behoeve van een geïntensiveerde verlening van bijzondere bijstand. Dit overschot was bestemd om te worden ingezet voor sociale vernieuwing. Met ingang van 1993 komt dit evenwel anders te liggen. De voeding van het fonds uit het surplus van de bijzondere bijstand stabiliseert zich op een lager niveau, terwijl in 1993 tevens gerekend moet worden met doorlopende verplichtingen ten laste van het Fonds van projecten met een twee- of driejarige looptijd. Ten slotte dienen de kosten van het projectmanagement die binnen de gemeente gemaakt worden voor deze activi teiten, conform de besluitvorming die over de toerekening van apparaatskosten heeft plaatsgevonden, als plankosten ten laste van het fonds te worden gebracht De pioniersfase in de sociale vernieuwing is in Leeuwarden nu zo langzamerhand afgesloten. Er liggen plannen, programma's en protocollen, kortom er is een instrumen tarium ontwikkeld dat gelegenheid biedt voor de totstandkoming van alle mogelijke ini tiatieven die een scala van terreinen omvatten. Dit betekent echter niet dat al dusdanige resultaten geboekt zijn bij de bestrijding van achterstandssituaties en in het proces van cultuurverandering en ontkokering dat de intensieve aandacht voor dit onderwerp zou mogen verslappen. Integendeel, de komen de tijd zal vooral besteed moeten worden aan de verbreding van het draagvlak van het sociale vemieuwingsgebeuren, zowel binnen de gemeentelijke organisatie als daarbui ten, om van sociale vernieuwing tot permanente vernieuwing te komen. Op 29 juni 1992 is, na uitvoerige behandelingen in de Commissie Algemene Zaken, de Startnotitie bestuurlijke vernieuwing door de Gemeenteraad vastgesteld. In deze noti tie zijn de uitgangspunten vastgelegd voor het te voeren beleid ten aanzien van het ver groten van betrokkenheid en medezeggenschap van de burger, ten einde een optimale relatie te bewerkstelligen tussen samenleving, politiek en ambtelijke organisatie. In de notitie wordt een eerste aanzet gegeven voor de onderlinge relaties tussen de drie genoemde factoren. De nadruk wordt gelegd op de relatie tussen de burger en het ambtelijk apparaat en tussen de burger en het bestuur. De instrumenten, die niet limita tief zijn, zullen verder ontwikkeld moeten worden. Hierbij gaat het met name om het al dan niet invoeren van een gemeentepanel en referendum en het nauwer betrekken van jongeren bij het bestuur. Voorts zal een inventarisatie door alle diensten moeten worden De context van het beleid 9 gemaakt van wat voor activiteiten er al in gang gezet zijn voor een cultuurverandering van het ambtelijk apparaat en wat er op dat gebied nog moet gebeuren. De 24, door de Raad overgenomen, aanbevelingen worden verwerkt in een actiepro gramma bestuurlijke vernieuwing. De nadruk ligt hierbij op het 4e kwartaal 1992 en het le halfjaar 1993. De Commissie Algemene Zaken zal, als coördinatiecommissie, nauw bij het proces worden betrokken. Speciaal met betrekking tot jongere (toekomstige) kiezers wordt opgemerkt dat bij hen meer aandacht, kennis en begrip overgebracht moet kunnen worden. De in de start notitie genoemde activiteit (Wegwijs in de Gemeente) en de opstelwedstrijd over crimi naliteitsbestrijding zijn goede, doch incidentele ad hoe- activiteiten. Samen met hen die zich bezig houden met scholing en vorming van jongeren zal een apart actieprogramma gemaakt moeten worden. Het begin van deze beleidsperiode zal mede in het teken staan van de evaluatie van de strategische doelstellingen zoals die ten tijde van de gemeentelijke reorganisatie van 1990 zijn geformuleerd: klantgericht; resultaatgericht; benutten van de capaciteiten van ambtenaren; sturen op hoofdlijnen. Deze doelstellingen zijn niet in concrete, meetbare en evalueerbare termen geformu leerd. Dat maakt het lastig om te beoordelen of en in welke mate de doelstellingen zijn gerealiseerd. Informatie over geleverde inspanningen is uiteraard wel beschikbaar. Energie en tijd zal met name besteed worden aan de vraag in hoeverre de doelstellingen nog actueel zijn en aan de operationalisatie ervan in meetbare termen, gericht op de resultaten. Steeds duidelijker wordt dat "verandering" een van de weinige zekerheden is voor de gemeentelijke organisatie en de mensen die daarin werkzaam zijn. Gewijzigde omstandigheden en een voortdurend zoeken naar grotere effectiviteit en efficiency vragen om regelmatige aanpassing van de structuur van de organisatie en de gehanteerde werkwijzen. Onder andere de uitkomsten van de zogenaamde kemtakendiscussie zullen de komen de jaren richting geven aan de keuzes die gemaakt zullen worden. In veel gevallen zul len deze keuzes organisatorische en personele consequenties hebben. Alle activiteiten die samenhangen met de gewenste veranderingen vragen om extra inspanningen van belangrijke delen van de organisatie. De werkdruk die ten gevolge van de combinatie van reguliere werkzaamheden en extra inspanningen ontstaat is door gaans zeer hoog. De context van het beleid

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1993 | | pagina 7