Ingeval de verordening een middel- in plaats van een doelvoorschrift
voorschrijft is een separate controlevoorziening natuurlijk niet nodig. In
zo'n situatie wordt immers het middel zelf gecontroleerd. Dit betekent dus
dat in zo'n geval een amalgaam- of vetafscheider tevens als controle
voorziening kan worden aangemerkt (zie artikel II, onder g en o, van het
besluit)
Artikel 8 (zie de leden 1, 2 en 3) bestrijdt voorts "abnormale" lozingen
vanuit woonruimten, bijvoorbeeld door beoefenaren van een chemische
liefhebberij of fotohobby.
Zowel vanwege de aard van de lozing als eventueel de omvang van de lozing
kan een lozing vanuit woonruimten geacht worden te zijn "anders dan bij
normaal huishoudelijk gebruik" (voor lozingen op straatkolken, zie artikel
2 en de toelichting daarop)
Artikel 9
Aan dit artikel zijn gerelateerd de artikelen 4:1, 4:2 en 4:4. De genoemde
artikelen gelden zowel voor de aanvraag om vergunning als voor een onthef
fing.
Artikel 10
In de verordening is plaats ingeruimd voor advisering van de beheerder van
de zuiveringsinstallatie danwel van het ontvangende oppervlaktewater. Dit
is nodig om te voorkomen dat er door de vergunningverlening een conflict
ontstaat tussen de voorschriften die de gemeente aan de bedrijven oplegt en
de regels die de waterkwaliteitsbeheerder de gemeente oplegt.
Ingeval het rioolwater naar een zuiveringsinstallatie wordt afgevoerd,
zullen deze voorschriften hetzij door de beheerder daarvan in een zoge
naamde aansluitvergunning zijn gesteld, hetzij opgenomen zijn in een
overeenkomst tussen de beheerder en de gemeente.
Wordt het rioolwater rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd, dan
zullen de voorschriften voor de gemeente zijn opgenomen in een vergunning
op grond van artikel 1, lid 1, WVO.
Artikel 11
Indien zowel een vergunning op grond van de Wet milieubeheer als de
lozingsverordening wordt aangevraagd, kan uit het oogpunt van integrale
afweging gecoördineerde behandeling gewenst zijn. Lid 4 biedt daartoe een
mogelijkheid.
Indien toepassing is gegeven aan lid 4 ligt het voor de hand dat de
waterbeheerder dan ook overeenkomstig de milieuvergunningprocedure advi
seert
Artikel 12
Dit artikel geeft een aanvulling op hetgeen over toezending van de beschik
king in artikel 3:41 AWB is bepaald.
Artikel 13
Het beoordelingskader dat Burgemeester en Wethouders in acht dienen te
nemen bij een beschikking wordt bepaald door de belangen ter bescherming
waarvan de verordening strekt. Daarbij kan worden gedacht aan:
a. bescherming van de riolering en/of de rioolwaterzuiveringsinstalla
tie
b. bescherming van het belang van een doelmatige werking van de riole
ring en/of de rioolwaterzuiveringsinrichtingen;
cvoorkoming van gevaar
d. voorkoming van stankoverlast;
e. voorkoming van redelijkerwijs vermijdbare en van ontoelaatbare
verontreinigingen van oppervlaktewateren;
f. bescherming van het belang van een doelmatige verwerking van het uit
het riool te verwijderen slib;
g. bescherming van het belang van en doelmatige verwerking van eind-
produkten die ontstaan bij de behandeling van afvalwater in een
rioolwaterzuiveringsinrichting;
h. voorkoming van gevaar voor de veiligheid en gezondheid van personen;
i. een doelmatig toezicht op de naleving van de voorschriften en beper
kingen verbonden aan een vergunning
In aansluiting hierop noemt dit artikel als beoordelingsgrond bij de
vergunningverlening: redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikke
lingen. Deze beoordelingsgrond kan aanleiding geven tot het verlenen van de
vergunning onder beperkingen danwel het stellen van zwaardere voorschriften
en zelfs tot weigering van de vergunning.
Bij de omstandigheden genoemd onder a en b van dit artikel valt met name te
denken aan het geval dat de lozing waarvoor vergunning wordt gevraagd ertoe
zou leiden dat het maximaal nog toelaatbare vervuilings- of schadekansni-
veau zodanig wordt benaderd dat daardoor de aansluiting van andere lozers
van dezelfde stoffen aan uiterst zware voorschriften zou moeten worden
gebonden of zelfs geweigerd.
De genoemde omstandigheden vormen geen uitputtende opsomming. Men kan zich
bijvoorbeeld de situatie voorstellen dat er binnen afzienbare tijd een
verscherping van bepaalde wettelijke grensvoorwaarden voor te lozen stoffen
te verwachten is
Artikel 14
Als uitgangspunt is aangehouden dat vergunningen op grond van deze verorde
ning in de regel voor onbepaalde tijd worden verleend. Wanneer niet met
voldoende zekerheid kan worden geoordeeld over de gevolgen van een lozing
of indien deze een tijdelijk karakter zal hebben, danwel indien een aan de
gemeente verleende vergunning daartoe noopt, kan een tijdelijke vergunning
worden verleend.
Artikel 15
De vergunning is niet aan een persoon gebonden, zij gaat over op de
rechtsverkrijgendeIn de regel staat de vergunning op naam van de feite
lijke gebruiker van de inrichting. Veelal gaat het om huurders en pachters,
daarom wordt de term rechtsverkrijgende gebezigd.
19