Artikel 16 Een aanvraag om vergunning wordt afgewezen, indien de voorschriften die de beheerder van de zuiveringsinstallatie c.q. het ontvangende oppervlak tewater aan de gemeente heeft gegeven geen ruimte open laten voor het verlenen van een vergunning en een gemeentelijk verzoek tot verruiming van die voorschriften is afgewezen. Deze reden tot weigering vindt zijn grond in de verhouding tussen gemeente en beheerder. De beheerder zal zijn voorschriften veelal publiekrechtelijk stellen (artikel 1, WVO)De gemeente kan bezwaar aantekenen tegen een ont- werp-weigering tot aanpassing van de WVO-vergunning (artikel 7, WVO) voorts kan ook zij in beroep gaan tegen de weigering zelf (artikel 16, WVO) De aanvrager van de gemeentelijke lozingsvergunning heeft als derde belanghebbende eveneens deze mogelijkheden van bezwaar en beroep. Het verdient aanbeveling dat de aanvrager door de gemeente daarop wordt gewezen Artikel 17 Tegen een besluit van Burgemeester en Wethouders tot intrekking of wijzi ging van de vergunning staan bezwaar en beroep open op grond van de Wet- arob. Onder bepaalde omstandigheden kan volgens Arob-uitspraken intrekking of wijziging van een vergunning onrechtmatig zijn, indien geen schadevergoe ding wordt toegekend. Het lijkt redelijk dat deze "bestuurscompensatie" alleen dan ten laste van de gemeente komt wanneer de belastende beschikking wordt genomen binnen de beleidsmarge van het gemeentebestuur. Daarbuiten zullen de aanspraken eventueel moeten worden gebaseerd op de WVO of op bijvoorbeeld de reglementen van de beheerder van een zuiveringsin stallatie, indien de gemeente op grond daarvan tot een besluit gedwongen wordt. Een aantal provincies en waterkwaliteitsbeherende waterschappen heeft regelingen vastgesteld welke voorzien in een schadevergoeding voor schade, voortvloeiend uit door de beheerder genomen maatregelen, danwel uit door hem opgestelde voorschriften. Voorzover een dergelijke regeling van kracht is, verdient het aanbeveling zulks aan de potentieel gerechtigden mede te delen. Het kan voorkomen dat de houder van een vergunning of ontheffing op eigen initiatief verzoekt om wijziging van deze beschikking. Weigert het gemeen tebestuur de gevraagde wijziging, dan staat daartegen voor de aanvrager weer Arob-bezwaar en -beroep open. Artikel 18 Dit artikel bevat een procedure voor de ontheffingsregeling als bedoeld in artikel 2, lid 2. Er is voor gekozen om voor een ontheffingsaanvraag hetzelfde regime toe te passen als voor een vergunningsaanvraag. Voor een ontheffingsaanvraag gelden in tegenstelling tot een vergunningsaanvraag kortere termijnen. Om snelheidsredenen is tevens de adviesregeling met de waterbeheerder als genoemd in artikel 10 niet van toepassing. 20 Artikel 21 Het niet voldoen aan deze verplichting is een strafbaar feit ingevolge artikel 184, Wetboek van Strafrecht (weigeren van medewerking aan opspo ringsambtenaren) danwel artikel 23 van deze verordening juncto artikel 195 Gemeentewet (weigeren van medewerking aan toezichthoudende ambtenaren) Artikel 22 In verband met de te verwachten verschuiving van vergunningplicht naar algemene regels is het zaak een regeling voor het melden van storingen in de verordening zelf op te nemen. Uit een oogpunt van duidelijkheid voor de lozers verdient het aanbeveling in vergunningen hierop te wijzen; zie ook de toelichting op artikel 14. Artikel 23 De verordening bevat verbodsbepalingen op de volgende plaatsen: artikel 2, eerste lid, artikel 3, eerste lid, artikel 5, derde lid, artikel 6, artikel 7, artikel 8, eerste, tweede, derde en zevende lid, artikel 21 en artikel 22, eerste lid. Al deze verbodsbepalingen stelt artikel 23 strafbaar op grond van de Lozingsverordening juncto Gemeentewet. Naast de in artikel 23 geformuleerde strafbaarstelling, zijn de verbods bepalingen uit de hoofdstukken 1 en 2 ook strafbaar op grond van de WVO jo WED. De strafbaarstelling van de bepalingen uit de hoofdstukken 1 en 2 op grond van de WVO jo WED behoeft nadere toelichting. Deze is namelijk gebaseerd op artikel 1, lid 1, WVO. Artikel 1, lid 2, WVO is immers als uitzondering op artikel 1 WVO geformu leerd. Met andere woorden een WVO-vergunning kan achterwege blijven als aan de voorschriften voor indirecte lozingen wordt voldaan. Als dit niet het geval is wordt men (fictief) geacht alsnog een vergunning ex artikel 1, lid 1, WVO nodig te hebben. Overtreding van artikel 1, lid 1 is op grond van artikel 2 8 WVO jo WED strafbaar gesteld. In deze verordening zijn daarom in afwijking de bepalingen van de hoofd stukken 1 en 2 tevens strafbaar gesteld op basis van artikel 195 Gemeen tewet. Er is voor de hoofdstukken 1 en 2 in dit model dus sprake van een dubbele strafbaarstelling (WVO jo WED en Gemeentewet) die onzes inziens mogelijk is nu de WVO-wetgever niet bedoeld heeft overtredingen van de gemeentelijke lozingsverordening uitputtend strafbaar te stellen via de WVO jo WED. Deze dubbele strafbaarstelling heeft voordeel dat men bij straf rechtelijke vervolging van overtredingen van de hoofdstukken 1 en 2 op grond van de Gemeentewet nooit voor de vorengenoemde bewijsproblemen kan worden gesteld. Niettemin is onzes inziens strafrechtelijke vervolging op grond van de WVO jo WED een goed begaanbare weg. Daarom adviseren wij voor de zwaardere overtredingen van de hoofdstukken 1 en 2 de WVO jo WED-weg te volgen. Voor de lichtere gevallen kan met de weg van artikel 195 Gemeen tewet worden volstaan. Bij overtreding van hoofdstuk 3 is men uitsluitend op artikel 195 Gemeentewet aangewezen. Een straatkolk wordt opgevat als een vast lozingspunt en dus een werk in de zin van de WVO. Strafbaarstelling via de constructie van artikel 1, lid 1 WVO is onzes inziens dan ook mogelijk. 21

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1994 | | pagina 58