Overeenkomstig het bepaalde in het gewijzigde artikel 195 van de Gemeen
tewet is aangegeven welke geldboetecategorie, de eerste of de tweede, als
bedoeld in artikel 2 3 van het Wetboek van Strafrecht op overtredingen van
de verordening van toepassing is. Gekozen is voor de tweede geldboeteca
tegorie, met een maximumboete van f 5.000,-. De reden hiervoor is de
samenhang van deze overtredingen van de lozingsvoorschriften met die welke
onder de WVO vallen en die, al naar gelang er wel of niet sprake is van
opzet, in de vierde danwel de derde geldboetecategorie zijn ingedeeld. Het
is niet wenselijk dat deze twee, beide op overtreding van voorschriften
inzake indirecte lozingen betrekking hebbende sanctiemogelijkheden te zeer
uiteenlopen, ook al gaat het formeel slechts om een maximumgrens. Opmerking
verdient nog dat bij veroordeling van een rechtspersoon een geldboete kan
worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naasthogere categorie
"indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing
toelaat" (artikel 23, lid 7, Wetboek van Strafrecht). Voor de onderhavige
overtredingen van de verordening betekent dit dan aan rechtspersonen een
boete van de derde categorie, dat wil zeggen met een maximum van f 10.000,-
kan worden opgelegd.
Er zijn zoals bekend naast deze strafrechtelijke ook bestuursrechtelijke
handhavingsmiddelenZie bijvoorbeeld artikel 17, lid 1, onder c, van de
verordening (intrekking of wijziging van de vergunning)
Verder beschikt het gemeentebestuur op grond van de Gemeentewet over de
bevoegdheid politiedwang toe te passen, zowel bij overtreding als dreigende
overtreding
Wat dit laatste betreft wanneer het gemeentebestuur na een onderzoek,
bijvoorbeeld ingesteld naar aanleiding van een tip van het waterschap of
naar aanleiding van contacten met een bedrijf dat een bouw- of hinderwet
vergunning heeft aangevraagd, gegronde redenen heeft om te verwachten dat
het bedrijf in strijd met de verordening zal gaan lozen, is dat gemeente
bestuur in principe bevoegd om het werk dat op de riolering is of wordt
aangesloten van een stop te voorzien, danwel op andere wijze af te sluiten
van de riolering. Het is daarbij echter wel zaak om legale lozingen zoveel
mogelijk te ontzien. In de nieuwe Gemeentewet is onder artikel 138 de
mogelijkheid opgenomen van het opleggen van een dwangsom.
Artikel 24
Toezicht
Ingevolge de artikelen 209, sub a en 221 van de Gemeentewet zijn Burgemees
ter en Wethouders respectievelijk de burgemeester belast met de uitvoering
van gemeentelijke verordeningen. Daaruit vloeit ook de bevoegdheid voort
ambtenaren aan te wijzen die moeten toezien op de verordeningen.
De verordening behoeft dus niet zelf te regelen aan welke ambtenaren de
zorg voor de naleving van de verordening is opgedragen. De aanwijzing van
ambtenaren die belast zijn met het toezicht is een zaak voor Burgemeester
en Wethouders. Dit geldt zowel voor het toezicht op de bepalingen uit de
hoofdstukken 1 en 2 als het toezicht op de bepalingen uit hoofdstuk 3
Opsporing
Wel dient de verordening te regelen welke ambtenaren zijn belast met de
opsporing van overtredingen van de door de Lozingsverordening riolering
zelf strafbaar gestelde feiten (de in artikel 23 genoemde bepalingen)
Volgens artikel 24, lid 1, zijn de door Burgemeester en Wethouders aangewe
zen toezichthoudende ambtenaren tevens met opsporing van deze bepalingen
belast
Ook hier geldt, net zoals bij artikel 23, voor overtreding van bepalingen
uit de hoofdstukken 1 en 2 een keuzemogelijkheid:
opsporingsbevoegdheid voor overtreding van de lozingsverordening sec,
danwel opsporingsbevoegdheid voor overtreding van de lozingsverordening jo
de WVO j o de WED
In dat laatste geval is namelijk de opsporingsbevoegdheid ten aanzien van
de waterkwaliteitsbepalingen, voorzover strafbaar gesteld op grond van
artikel 1 WVO jo WED, geregeld in artikel 28 WVO, jo artikel 17, Wet
economische delicten. In dat geval zal naast de aanwijzing van artikel 24
LVR, aanwijzing op grond van artikel 28 WVO jo artikel 17 WED moeten
plaatsvinden; een dubbele aanwijzing dus.
De aanwijzing van deze ambtenaren geschiedt door het Ministerie van
Justitie
Artikel 25
De bevoegdheid tot binnentreden is gebaseerd op:
voor toezicht en bestuurlijke sancties:
lozingsverordening riolering (LVR) juncto wet 1853
voor strafrechtelijke opsporing en vervolging:
a. een strafbaar feit ex LVR juncto Gemeentewet (kan zowel rioolbe-
schermingsbepaling als waterkwaliteitsbepaling zijn: wet van 1853)
b. een strafbaar feit ex WVO juncto WED (dit kunnen alleen waterkwa
liteitsbepalingen zijn)hier geeft de WVO juncto WED een bijzondere
regeling en wel dat art. 20 WED juncto 17 WED juncto 28 WVO derogeert
aan de wet van 1853, dus alleen de in art. 17 WED genoemde ambtenaren
zijn tot binnentreden bevoegd te weten:
- de algemene opsporingsambtenaren van art. 141
- de bijzondere opsporingsambtenaren van art. 142.
Artikel 26
De kosten van monsterneming en het analyseren van een monster - veelal uit
te besteden door de gemeente aan een daartoe geschikt laboratorium - komen
voor rekening van de gemeente en kunnen niet worden verhaald. Indien een
inrichting meerdere lozingspunten op de riolering heeft, kan het nodig zijn
meerdere monsters te nemen.
23