op termijn kan de afstand voor een deel van hen door een
intensief traject van toeleiding worden verkleind.
De doelgroep is aangewezen op gesubsidieerde arbeid en zorg
van de gemeente. De gemeente is de eerst verantwoordelijke
voor deze doelgroep.
Artikel 2
In de Algemene bijstandswet worden (in beginsel) alle
uitkeringsgerechtigden arbeidsverplichtingen opgelegd. Een belangrijke
uitzondering wordt de groep alleenstaande ouders met
zorgverantwoordelijkheid voor kinderen tot vijf jaar. Voor alleenstaande
ouders met oudere kinderen zal moeten worden bezien in welke mate aan hen
de arbeidsverplichting moet worden opgelegd. Dit is mede afhankelijk van
de individuele omstandigheden. In ieder geval kan worden gezegd dat de
combinatie van zorgverantwoordelijkheid en betaalde arbeid extra inspanning
vraagtDaarom is het verantwoord ook voor alleenstaande ouders met
kinderen tot 12 jaar het verrichten van betaalde arbeid te stimuleren met
premies
De wijze van vaststelling van de premie is ontleend aan de voor 1 oktober
1994 bestaande vrijlatingsregeling. Deze regeling heeft het voordeel dat
geringe arbeidsinkomsten niet voor een deel (25%) worden gekort maar tot
een bepaald bedrag 95,-) geheel worden vrijgelaten. Het maximumbedrag
van de premie is gelijk aan het bedrag dat op basis van de landelijke
regeling buiten beschouwing kan blijven.
De bedragen worden (halfjaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van het
minimumloon
Artikelen 3 t/m 7
De artikelen 3 t/m 6 geven de mogelijkheid om maatwerk te leveren in het
verlenen van premies aan niet direct bemiddelbare uitkeringsgerechtigden.
In artikel 7 wordt de bevoegdheid verleend om ook aan in de categorie A
ingedeelde uitkeringsgerechtigden premies te verlenen als hun inspanningen
leiden tot gehele of gedeeltelijke uitkeringsonafhankelijkheid. De
inspanningen moeten dan wel als bijzonder zijn te kwalificeren, zoals
aanvaarding van vies en onaangenaam werk en zelfs van werk dat kennelijk
niet passend is door de grote reisafstand.
Artikel 8
Artikel 8 bevat overgangsrecht voor hen die op 30 september 1994 gebruik
maakten van de plaatselijke overgangsregeling. In beginsel kan maximaal
voor de duur van twee jaren een gedeeltelijke korting van de
arbeidsinkomsten worden toegestaan.
In het overgangsrecht is bepaald dat de inkomensbescherming niet verder
gaat dan tot 1 oktober 1996.
Het tweede lid beoogt de vóór 1 januari 1996 bestaande regeling te doen
aansluiten op het in de verordening geregelde recht op premie. De in 1994
2
en 1995 verstrekte premies gelden als premies verleend op grond van de
verordening, zodat de betrokken alleenstaande ouder in 1996 niet op grond
van de verordening opnieuw aanspraak heeft op een volle periode van 12
maanden
Het derde lid geeft een specifieke regeling voor de alleenstaande ouder met
zorgverantwoordelijkheid voor een kind ouder dan 5 jaar maar jonger dan 12
jaar. In beginsel moet de arbeidsmarktpositie van deze ouder na 1 januari
1996 in beeld worden gebracht. Aan de hand van deze diagnose wordt bepaald
of en zo ja in welke mate, arbeidsverplichtingen worden opgelegd. Het
huidige beleid gaat er van uit dat aan alleenstaande ouders met kinderen
tot de leeftijd van 12 jaar geen arbeidsvoorwaarden worden opgelegd. Ook
kan bij deze doelgroep de verwachting bestaan dat de premiëring niet altijd
gebonden was aan een maximumtermijn van 12 maanden. Daarom is bepaald dat
recht op premie blijft bestaan tot zes maanden na het onderzoek, dat
gericht is op de mogelijkheid van arbeidsvoorwaarden, maar in ieder geval
tot 1 januari 1997. Deze laatste datum wordt ook in de Invoeringswet
herinrichting Algemene Bijstandswet gehanteerd als datum tot waar het oude
niveau van uitkeringen wordt gehandhaafd.
Artikel 9 t/m 10
De artikelen spreken voor zich.
Behandeling van aanvragen moet geschieden mede aan de hand van de
voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht
De aanvraag moet worden afgedaan binnen een redelijke termijn. Gelet op de
aard van de aanvragen - en ook op de beslistermijn voor aanvragen om
bijstand - kan die termijn niet langer zijn dan 8 weken.
Ale verdere bepalingen m.b.t. hersteltermijnen, bezwaar en beroep, zoals
geregeld in de Awb, zijn ook van toepassing op het verlenen van premies.
Als blijkt dat de uitkeringsgerechtigde die een periodieke premie ontvangt
in verband met aanvaarding van deeltijdarbeid en mede in verband met dit
financiële voordeel kansen op voltijdse arbeid laat liggen, moet het
mogelijk zijn dat de beschikking tot het verlenen van premie geheel of
gedeeltelijk wordt ingetrokken.
Artikel 10 voorziet in die mogelijkheid.
Artikel 11
Het ligt in de bedoeling deze bevoegdheid te mandateren.
Artikel 12
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan Burgemeester en Wethouders om de
verordening aan te vullen waarin deze niet voorziet.
3