- De uitgaven voor bijzondere bijstand per uitkeringsgerechtigde bedroeg f 384,-. In vergelij
king met de andere 36 gemeenten neemt Leeuwarden een middenpositie in: Purmerend
voert de lijst aan met een bedrag van f 1.045,02, Sas van Gent scoort het laagst met een
bedrag van f 49,64.
- De uitgaven voor kwijtschelding per uitkeringsgerechtigde bedroeg f 50,98. Ook wat deze
voorziening betreft neemt Leeuwarden een middenpositie in. Purmerend gaf f 532,98 uit
per uitkeringsgerechtigde. Als de gemeente Renkum buiten beschouwing wordt gelaten
omdat die geen kwijtschelding toepast, sluit Zierikzee de lijst met een bedrag van f 8,77.
- De uitgaven vanuit participatiefondsen (voor Leeuwarden Fonds Maatschappelijke Activitei
ten (FMA) én Noodfonds) per uitkeringsgerechtigde bedroeg f 45,29. Wederom neemt
Leeuwarden een middenpositie in. Zaanstad staat bovenaan met een bedrag van f 155,95
en Assen staat onderaan met een bedrag van f 2,07. Overigens dient opgemerkt te worden
dat 7 van de 37 gemeenten geen van beide fondsen kennen.
- De uitgaven voor het totale minimabeleid per uitkeringsgerechtigde bedroeg f 480,50. Ook
voor wat betreft het totaal aan uitgaven voor het minimabeleid neemt Leeuwarden een
middenpositie in. Purmerend staat bovenaan met f 1.578,- en Sas van Gent staat met een
bedrag van f 51,67 onderaan.
3.4. Beleidswijzigingen in de periode 1989-1995 die van invloed zijn op de financiële positie
van de minima
Fonds Maatschappelijke Activiteiten (FMA)
In paragraaf 3.2. is al gewezen op een wijziging met betrekking tot dit fonds: sinds
1 januari 1994 kan vanuit het fonds een vergoeding worden verkregen van f 100,- per persoon
voor kosten voor deelname aan maatschappelijke activiteiten (voorheen f 50,-) Tevens kan
men alle kosten (tot een maximum van f 100,- per persoon) vergoed krijgen. Tot 1994 gold
een vergoedingspercentage van 50% van de gemaakte kosten.
F iatteringsbeleid
Sinds 1 januari 1986 voert de gemeente een fiatteringsbeleid (zie paragraaf 3.3.). Eind
tachtiger jaren verplichtte het rijk iedere gemeente tot het voeren van een fiatteringsbeleid. De
gemeente Leeuwarden handelt sindsdien conform de landelijke richtlijnen, ook voor wat
betreft het maximale bedrag aan huursubsidie dat aan huurders wordt toegekend.
Decentralisatie bijzonder bijstand
In 1991 werd de bijzondere bijstand gedecentraliseerd. Belangrijke wijzigingen die met de
decentralisatie gepaard gingen, hebben betrekking op:
- Financiële verantwoordelijkheid: het rijk vergoedt sinds 1992 niet langer de verstrekte
bijzondere bijstand op declaratiebasis (90% van de gemaakte kosten), maar jaarlijks wordt
er een bedrag van f 300 miljoen in het Gemeentefonds gestort;
- Criteria voor berekening van de draagkracht van cliënten: de landelijke criteria zijn
ingetrokken. De gemeente heeft, met inachtneming van enkele globale bepalingen vanuit
het rijk, eigen draagkrachtregels opgesteld;
15
- Soorten kosten die vanuit de bijzondere bijstand vergoed kunnen worden: het begrip
bijzondere bijstand is verruimd, sinds de decentralisatie behoren de volgende kosten tot de
bijzondere bijstand:
- kosten van (sociaal)-medische aard;
- het bij wijze van individualisering hoger vaststellen van de bijstand;
- leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen;
- tijdelijke woonkostentoeslag bij woonkosten boven de maximum grens voor huursubsidie;
- bijstand in het kader van schuldhulpverlening: borgtocht voor saneringskredieten die door
de Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (GKB) worden verstrekt;
- kosten voor scholing die voor inschakeling in het arbeidsproces noodzakelijk is en die
niet op andere wijze gefinancierd kan worden.
Door de decentralisatie van de bijzonder bijstand heeft de gemeente aanzienlijk meer moge
lijkheden om in te spelen op de plaatselijk bepaalde, maar vooral de individuele omstandighe
den van cliënten.
Invoering van de nieuwe Algemene bijstandswet (nAbw)
Op 1 januari 1996 zal de nieuwe algemene bijstandswet (nAbw) in werking treden. De nAbw
zal zowel op rijks- als op gemeentelijk niveau ingrijpende wijzigingen met zich meebrengen.
Het streven naar een betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid was de aanleiding voor de
wetswijziging.
Aan de nAbw ligt de gedachte ten grondslag dat de zorg voor een doelmatige bijstandsverle
ning een gedeelde verantwoordelijkheid van rijk en gemeente is. De toedeling van taken en
verantwoordelijkheden gebeurt op basis van het concept van complementair bestuur: de taken
dienen evenwichtig te worden verdeeld, op elkaar aan te sluiten en elkaar aan te vullen.
Al met al komt het er op neer dat het rijk verantwoordelijk is voor harmonisatie en (de kaders
van) de normering, de gemeente voor maatwerk, activering en doelmatige uitvoer.
Voor uitgebreide informatie verwijzen we naar de toeslagenverordening nAbw die in
september 1995 door de raad is vastgesteld en naar het uitvoerings- en beleidsplan nAbw dat
binnenkort aan de raad wordt voorgelegd. Bij de bespreking van knelpunten en aanbevelingen
betreffende het minimabeleid in hoofdstuk 5., zal verwezen worden naar de gevolgen van de
nAbw.
Decentralisatie van de vrijlatingsregelingen in de bijstand
Op 1 oktober 1994 is er een wetswijziging doorgevoerd waardoor de regelingen betreffende
de gedeeltelijke vrijlating van arbeidsinkomsten in de ABW, de loaw en de Ioaz kwamen te
vervallen.
Op grond van die vrijlatingsregelingen konden mensen met een bijstandsuitkering, een Ioaw-
of Ioaz-uitkering door middel van betaalde deeltijdarbeid hun inkomen gedurende maximaal
twee jaar iets aanvullen: in de ABW werd 25% van de arbeidsinkomsten tot een maximum
van 15% vem de van toepassing zijnde normuitkering buiten beschouwing gelaten.
16