Over de duur van de uitkeringsperiode valt het volgende te zeggen: 12% ontvangt de uitkering
korter dan 6 maanden, 13% ontvangt de uitkering 6 maanden tot 1 jaar, 24% ontvangt de
uitkering 1 jaar tot 3 jaar, 15% ontvangt de uitkering 3 jaar tot 6 jaar en 36% ontvangt de
uitkering langer dan 6 jaar.
De vraag in de enquête of men tevreden is over de manier waarop men geholpen wordt bij
Sociale Zaken is door 81 positief beantwoord. 19% van de respondenten antwoordt negatief
op deze vraag. Bij de gehouden mondelinge interviews komt daarentegen sterker naar voren
dat men niet zo tevreden is over de behandeling bij Sociale Zaken (zie de verslagen van de
gesprekken met de Cliëntenraad van Sociale Zaken en het L.O.V.E.). De reden voor deze
afwijkende antwoorden ligt waarschijnlijk in het feit dat gesproken is met vertegenwoordigers
van instanties die bij het minimabeleid zijn betrokken. Deze vertegenwoordigers krijgen veel
klachten van cliënten van Sociale Zaken te horen en geven dit te kennen, hier zijn zij immers
voor.
De voornaamste redenen van ontevredenheid over de behandeling van de medewerkers van
Sociale Zaken zijn de volgende:
- de dienst werkt te traag;
- het telefonisch spreekuur is te kort;
- het uitbetalen van voorschotten duurt te lang.
De gedachtengang is vaak dat mensen met een uitkering minder sociale contacten hebben dan
mensen met (betaald) werk. In de enquête is daarom een vraag opgenomen over de mate van
contact met de omgeving. Tevens zijn de vragen opgenomen of men zich weieens eenzaam
voelt en of men zich weieens schaamt voor de uitkering.
Veel cliënten schamen zich omdat ze een uitkering ontvangen (48%). In landelijk gepubliceer
de rapporten wordt vaak aangegeven dat het vooral de oudere mensen in onze samenleving
zijn die zich hiervoor schamen. In Leeuwarden schamen niet alleen de ouderen zich voor hun
uitkering, maar ook de jongeren. Dit illustreert de kruistabel die opgenomen is in bijlage 4.
Het is algemeen bekend dat de woonlasten de afgelopen jaren zijn toegenomen. In de enquête
is een vraag over de woonlasten opgenomen omdat de woonlasten direct van invloed zijn op
de koopkracht van de minima.
Over het algemeen wonen de minima in huurwoningen. Van de respondenten op de enquête
woont 6% in een koopwoning en 94% in een huurwoning.
De meeste respondenten (39%) wonen in een woning met een 'kale' huur net boven de
huursubsidiegrens (336 gulden). 16% van de respondenten woont in een woning beneden de
huursubsidiegrens en 24% van de respondenten woont in een woning met een huur van 400
tot 499 gulden per maand. De bekendheid met huursubsidie is vrij hoog: 94% kent het bestaan
hiervan en 81% heett ook daadwerkelijk huursubsidie aangevraagd.
21
Opvallend is dat toch nog 6% van de respondenten in een woning woont met een huur van
meer dan 600 gulden per maand. De gemeente streeft er met haar fiatteringsbeleid naar de
goedkope woningen toe te wijzen aan mensen met lage inkomens en de duurdere woningen
te reserveren voor de mensen met hogere inkomens. In het interview met het BLUT wordt
opgemerkt dat er te weinig goedkope woningen in Leeuwarden te vinden zijn. In het gesprek
met de medewerkers van de sector Sociale Zaken wordt opgemerkt dat de afspraken die
gemaakt zijn met de woningcorporaties niet altijd worden nageleefd. In het gesprek met de
woningcorporaties heeft de commissie te kennen gegeven dat mensen soms een te dure
woning toegewezen krijgen. Volgens de corporaties gaat het om uitzonderingsgevallen,
waarbij men de verwachting heeft dat de huurder de huur wel kan betalen. Vertegenwoordi
gers van de corporaties merkten in het gesprek ook op corporaties niet snel geneigd zijn tot
schuldsanering, omdat de ervaring leert dat veel huurders op het laatste moment (na bezoek
van de deurwaarder) alsnog betalen.
Waar het de energielasten betreft is een verwijzing naar het gesprek met de Frigem op zijn
plaats: de vertegenwoordiger van de Frigem wees er met nadruk op dat het energieverbruik
van minima eerder een stijging te zien geeft, terwijl het gemiddelde energieverbruik de laatste
jaren is afgenomen.
38% van de respondenten van de enquête is onbekend met de bijzonder bijstand. 29% van de
respondenten maakt gebruik van de bijzondere bijstand. De overige 33% is wel bekend met
de bijzondere bijstand, maar maakt hier geen gebruik van. De voornaamste redenen voor dit
niet-gebruik zijn:
- men meent geen recht te hebben op bijzondere bijstand;
- men heeft nog geen bijzondere bijstand nodig gehad.
In vrijwel al de mondelinge interviews werd het drempelbedrag van de bijzondere bijstand
(f 186,-) als bezwaar genoemd. Veel mensen maken wel bijzondere kosten, maar komen in
een jaar niet tot f 186,- bijzondere kosten. Voor de gemaakte bijzondere kosten wordt dan
geen bijstand verleend. In de gesprekken werd er regelmatig voor gepleit het drempelbedrag
van de bijzondere bijstand af te schaffen, zodat de mensen met een minimum uitkering eerder
in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.
Tevens werd in sommige gesprekken naar voren gebracht dat de lijst met de bijzondere kosten
achterhaald is.
De enquête bevat de vraag of de respondent rond kan komen van het inkomen dat hij/zij per
maand ontvangt. 7% van de respondenten zegt zelfs iets over te houden van het inkomen,
40% zegt net rond te kunnen komen, 30% moet af en toe "rood" staan en 14% zegt continu
betalingsachterstanden te hebben. Het percentage huishoudens dat (regelmatig) schulden
maakt, komt overeen met landelijke cijfers. Uit de enquête valt ook af te leiden dat er geen
significante correlatie bestaat tussen de mate waarin cliënten (niet) rond kunnen komen en de
duur van hun uitkering.
22
4.3. Tevredenheid over behandeling door de sector Sociale Zaken
4.4. Sociale omgeving
4.5. Woonlasten
4.6. Bijzondere Bijstand
4.7. Sch uldh ulpverlen ing