Oorzaken van een slinkend overschot c.q. dreigend tekort zijn in ieder geval een toenemend aantal aanvragen en toekenningen en een structurele bezuiniging op de bijzondere bijstand van f500.000,- sinds 1993. Eén van de doelstellingen van de nAbw is het ombuigen van een passief naar een activerend beleid. Dat activerend beleid omvat onder meer het streven zoveel mogelijk uitkeringsgerech tigden aan een baan de helpen. In dat verband wordt in toenemende mate, ook vanuit het rijk, aangedrongen op een intensievere inzet van de bijzondere bijstand als instrument om toelei ding naar de arbeidsmarkt van uitkeringsgerechtigden te stimuleren. Op dit moment wordt in Leeuwarden een klein deel van de bijzondere bijstand (indirect) ingezet voor het stimuleren van toeleiding naar de arbeidsmarkt. Op de eerste plaats is voor 1995, in het kader van het incentive-beleid, een bedrag begroot van f202.000,- voor het vergoeden van zogeheten buitengewone verwervingskosten. Het gaat om vergoeding van (hoge) reiskosten of kosten van kinderopvang, kosten die aanvaarding van betaalde arbeid kunnen belemmeren (zie ook paragraaf 3.4.). Deze kosten worden echter vanuit de extra storting van het rijk in het Fonds Sociale Vernieuwing overgeheveld naar het budget voor de bijzondere bijstand. Daarnaast wordt jaarlijks een deel van het budget bijzondere bijstand ingezet voor de vergoeding van scholingskosten. Het feit dat het Regionaal Bureau Arbeids voorziening RBA (als gevolg van de rijkskortingen op de RBA's) veel minder scholingskosten toekent dan in het verleden, leidt tot een extra beroep op de bijzondere bijstand voor scho lingskosten. Vergoeding van die kosten valt onder de noemer van uitstroombevordering. De commissie Evaluatie en Aanbevelingen Minimabeleid pleit voor het handhaven en waar mogelijk intensiveren van het uitstroombeleid van uitkeringsgerechtigden. We vinden echter ook dat de bijzondere bijstand zoveel mogelijk een inkomensondersteunende voorziening moet zijn voor mensen met een minimum inkomen. De commissie beveelt dan ook aan om de scholingskosten (die immers inherent zijn aan uitstroombeleid) niet langer ten laste te laten komen van het budget voor bijzondere bijstand dat de gemeente jaarlijks ontvangt van het rijk. Dat kan door een voorliggende voorziening voor scholingskosten in te richten óf door jaarlijks een nader te bepalen bedrag vanuit de middelen voor uitstroombeleid over te hevelen naar het budget voor de bijzondere bijstand. Onttrekking van middelen aan de middelen voor het uitstroombeleid kan volgens de commissie gecompenseerd worden door bundeling en stroom lijning van alle gemeentelijke activiteiten en daarmee samenhangende financiële middelen ten behoeve van het uitstroombeleid. De opvatting dat de bijzondere bijstand vooral een inkomensondersteunende voorziening moet zijn is weliswaar niet in overeenstemming met alle doelstellingen die ten aanzien van de bijzondere bijstand in 1991 zijn geformuleerd (zie paragraaf 3.2.), maar de volgende, onder ling samenhangende overwegingen rechtvaardigen naar ons idee het voortbestaan van een bijzondere bijstand die nog meer dan in de afgelopen jaren een inkomensondersteunende functie kent: - Er dreigt, zoals hierboven reeds is aangegeven, op (korte) termijn een tekort te ontstaan op het jaarlijks budget voor bijzonder bijstand; - De invoering van de nAbw betekent voor een deel van de bijstandsgerechtigden een inkomensachteruitgang. In verband daarmee is in de raad van 13 september 1995 een motie aangenomen waarin wordt uilgesproken dat bijstandsgerechtigden die als gevolg van het toeslagenbeleid met onevenredig hoge huisvestingslasten geconfronteerd worden, een beroep moeten kunnen doen op de bijzondere bijstand. Met de invoering van de nAbw zal het beroep op de bijzondere bijstand dus eerder toe- dan afnemen; 26 - Invoering van de nAbw gaat gepaard met een overheveling van een aantal kostensoorten die tot nu toe tot de algemene bijstand worden gerekend (bijv. vergoedingen voor premies van ziektekostenverzekeringen en woonkostentoeslagen voor degenen die niet voor huur subsidie in aanmerking komen). Bovendien moet de gemeente in de nieuwe situatie de "bijstand" betalen voor jongeren van 18 tot 21 jaar die niet tot de Jeugdwerkgarantie- wet (JWG) kunnen toetreden. Deze veranderingen gaan weliswaar vergezeld van een extra storting in het gemeentefonds in 1996 van f 289.000,-, maar het is nog maar de vraag of die extra storting de extra uitgaven zal dekken; - Sterke nadruk op het belang van een intensief gemeentelijk uitstroombeleid is gerechtvaar digd, maar het kan er toe leiden dat de bijzondere bijstand als inkomensondersteunende voorziening minder prioriteit wordt toegekend. Het belang van de inkomensondersteunende bijstand staat echter relatief los van het succes van het uitstroombeleid: het overgrote deel van de mensen die additioneel werk verrichten blijft voor langere tijd aangewezen op een minimum inkomen Met de invoering van de nAbw is de gemeente niet langer verplicht om bij (de meeste) uitkeringen vanuit de bijzondere bijstand een drempelbedrag van f 186,- te hanteren. Het drempelbedrag is - dat blijkt ook uit het gesprek met de Cliëntenraad van Sociale Zaken (zie bijlage 2) - voor aanvragers van bijzondere bijstand een wezenlijke belemmering. Uit de enquête blijkt dat 50% van de ondervraagden die wel bekend zijn met de bijzondere bijstand maar er geen gebruik van maken (32% van de respondenten), als reden voor het niet-gebruik opgeven: "ik heb er geen recht op". Het feit dat men geen recht heeft of meent te hebben op bijzondere bijstand kan te maken hebben met het drempelbedrag of met het type kosten dat men vergoed zou willen zien.In ieder geval valt uit het percentage af te leiden dat veel aanvragen in de huidige situatie niet voor behandeling en/of honorering in aanmerking komen. De evaluatiecommissie pleit dan ook voor het loslaten van het drempelbedrag en voor een herijking van de toekenningscriteria en kostensoorten die voor vergoeding vanuit de bijzonder bijstand in aanmerking komen. Bij die herijking dient, uitgaande van de bijzonder bijstand als inkomensondersteunende voorzie ning, gestreefd te worden naar een verruiming van de kostensoorten die voor vergoeding in aanmerking komen. Het spreekt voor zich dat het loslaten van een drempelbedrag extra beslag legt op het budget voor de bijzondere bijstand (Sociale Zaken gaat voorlopig uit van een bedrag van f 60.000,-). Verruiming van de kostensoorten die voor vergoeding vanuit de bijzonder bijstand in aanmer king komen is uiteraard gebonden aan de grenzen die het rijk stelt. In dat verband moet het Noodfonds worden genoemd. Het Noodfonds is zo goed als leeg. Dit fonds, dat in 1988 is ingesteld, is bedoeld voor stortingen a fonds perdu voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen en voor borgstel lingen voor saneringskredieten die door de Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (GKB) worden verstrekt. De decentralisatie van de bijzondere bijstand (1992) betekende ook een verruiming van de soorten kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, zodat er aanvankelijk vanuit werd gegaan dat het Noodfonds overgeheveld kon worden naar de bijzondere bijstand. Het fonds is echter nog steeds niet opgeheven vanwege de afgegeven borgstellingen voor nog lopende saneringskredieten bij de Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (GKB). Uit het Noodfonds zijn verder een overbruggingskrediet voor het Budget Advies Centrum en tekorten op het budget voor de vergoedingsregeling schuldhulpverlening Gemeenschappelijke Kredietbank Friesland (GKB) gefinancierd. Omdat het fonds nagenoeg leeg is, valt ook de mogelijkheid weg om in uitzonderlijke gevallen kosten te vergoeden die ondanks de verruiming van de bijzondere bijstand sinds 1992 niet uit die bijstand vergoed kunnen worden (calamiteiten). 27

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1996 | | pagina 85