Voor dat doei worden in Leeuwarden op dit moment relatief weinig middelen vanuit de
bijzonder bijstand aangewend. In 1994 viel 5% van de totale uitgaven bijzonder bijstand onder
de noemer "deelname maatschappelijk verkeer" (RIER, pag. 55). Onder die noemer worden
vooral vervoerskosten vergoed. Uiteraard moet hier ook worden verwezen naar het Fonds
Maatschappelijke Activiteiten dat juist als doel heeft de deelname aan maatschappelijke
activiteiten te bevorderen onder mensen die (langdurig) op een minimum inkomen zijn
aangewezen. Verder ligt er natuurlijk een link met diverse sociale-vemieuwingsprojecten, maar
van een integraal beleid, gericht op een meer permanente actieve deelname aan het maatschap
pelijk verkeer van mensen die weinig perspectief hebben op (additioneel) werk, is geen
sprake. De noodzaak van een dergelijk beleid wordt echter steeds groter: de invoering van de
nAbw veronderstelt ook een analyse van het cliëntenbestand van de sector Sociale Zaken. De
verwachting is dat ongeveer 40% van de uitkeringsgerechtigden kansarme of kansloze
werkzoekenden zijn (zie bijlage 2). Voor deze (zeer heterogene) groep uitkeringsgerechtigden
zal Leeuwarden ook initiatieven moeten nemen die gericht zijn op maatschappelijke active
ring. Hetzelfde geldt voor de groeiende groep (ex-)WAO-ers die bij herkeuringen grotendeels
worden goedgekeurd, maar voor wie vaak alleen op papier functies op de arbeidsmarkt
beschikbaar zijn. Een integraal beleid ten behoeve van maatschappelijke activering sluit aan
bij de uitspraak in het collegeprogramma dat sociaal beleid ook bestaat uit "Herwaarderen van
vrijwilligerswerk als mogelijkheid om maatschappelijk te participeren; in sommige gevallen
kan van de sollicitatieplicht ontheffing worden verleend. (Collegeprogramma 1995 - 1998,
pag. 2) De enquête die onder de cliënten van de sector Sociale Zaken is gehouden omvatte
de vraag "Voelt u zich wel eens eenzaam?". 48% van de respondenten beantwoordt die vraag
positief. De waarde van dat cijfer is weliswaar relatief, maar het ondersteunt wel een pleidooi
voor een integraal maatschappelijk-activeringsbeleid. Overigens dient opgemerkt te worden
dat zo'n beleid ook initiatieven moeten omvatten ten behoeve van uitkeringsgerechtigden die
in (vaak zeer complexe) probleemsituaties verkeren. Voor deze uitkeringsgerechtigden is zelfs
maatschappelijk actief zijn hooguit een lange-termijnperspectief. Zij zijn in eerste instantie
gebaat bij adequate hulpverlening, bijvoorbeeld via het Consultatiebureau voor Alcohol en
Drugs (CAD) of het Algemeen Maatschappelijk Werk van de Stichting Hulp en Welzijn
Leeuwarden (HWL).
De commissie Evaluatie en Aanbevelingen Minimabeleid pleit voor een integraal beleid dat
direct of indirect gericht is op maatschappelijke activering van (nu nog) kansarme en kansloze
werkzoekenden.
Een dergelijk beleid kan echter onmogelijk gefinancierd worden uit de bijzondere bijstand.
De commissie stelt voor om te onderzoeken op welke wijze bestaande instanties die in dit
verband relevant zijn (Vrijwilligerssteuntpunt, HWL, CAD, instanties op het terrein van
maatschappelijke opvang, Stichting Anders Actieven, etc.) onderling en in samenwerking met
de gemeente kunnen bijdragen aan zo'n samenhangend beleid. Als het gaat om de financiering
van nieuwe initiatieven en/of stroomlijning en aanpassing van bestaande activiteiten, komt
onzes inziens in ieder geval het Fonds Sociale Vernieuwing in aanmerking: het voorkomen
en tegengaan van maatschappelijk isolement is een belangrijke doelstelling van Sociale
Vernieuwing.
5.7.2. Communicatie tussen uitkerende instanties en belastingdienst
Vertegenwoordigers van het WAO-beraad en het Buro Sociale Raadslieden (BSR) hebben
tijdens de gesprekken aangegeven regelmatig cliënten te ontvangen die met problemen kampen
waarbij de belastingdienst, de bedrijfsvereniging en de sector Sociale Zaken een rol spelen (zie
bijlage 2).
De communicatie tussen deze instanties laat veel te wensen over en leidt er vaak toe dat
cliënten van het kastje naar de muur worden gestuurd. De evaluatiecommissie is dan ook van
mening dat nagegaan moet worden op welke wijze en op welke termijn die communicatie
verbeterd kan worden, uiteraard op die punten die blijkens de problemen van cliënten relevant
zijn. De optie van één loket voor alle uitkeringen dient daarbij meegenomen te worden, maar
één uitkeringsloket is voor de korte termijn geen reële oplossing. Bovendien impliceert één
loket niet automatisch de gewenste stroomlijning van informatie.
5.7.3. Instellen Minimafonds
In 1992 is aan de commissie Economische en Sociale Zaken de notitie Uitgangspunten voor
het beleids- en financieel kader van het minimabeleid voorgelegd. In die notitie wordt ook
voorgesteld een Minimafonds in te stellen. Die notitie heeft de raad echter nooit bereikt.
De voorstellen uit de notitie werden doorkruist door de bezuinigingen op het minimabeleid
in 1993.
De evaluatiecommissie stelt voor de raad alsnog een voorstel voor te leggen voor de instelling
van een Minimafonds. Een bestemmingsfonds als financiële structuur van het minimabeleid
heeft als voordeel ten opzichte van de bestaande structuur dat de uitwisselbaarheid van
middelen die voor de verschillende instrumenten van het minimabeleid beschikbaar zijn, wordt
vergroot. De budgetten die jaarlijks door het rijk en de gemeente voor de verschillende
instrumenten van het minimabeleid ter beschikking worden gesteld zouden de voedingsbron
van het fonds vormen. Over de omvang en de aard van de jaarlijkse stortingen in het fonds
kunnen op dit moment moeilijk concrete uitspraken worden gedaan, omdat eerst duidelijk
moet zijn of de raad de overige aanbevelingen en de daaruit voortvloeiende consequenties
overneemt.
Vanwege het open-eind karakter van voorzieningen binnen het minimabeleid, pleit de
evaluatiecommissie in ieder geval voor een voorstel waarin wordt uitgegaan van een buffer-
voorziening in het Minimafonds. De commissie vindt het niet wenselijk op dit moment al aan
te geven om welk percentage het daarbij dient te gaan. Indien het saldo op enig moment
uitstijgt boven of daalt beneden de vastgestelde buffer, zou de raad een uitspraak moeten doen
over de aanwending van het overschot dan wel het opvangen van het tekort.
5.7.4. Minimabeleid als facetbeleid
Op dit moment worden beleidsvoorstellen niet stelselmatig beoordeeld op hun effecten voor
de minima. De in 1986 ingestelde Stuurgroep Minimabeleid was onder meer met die taak
belast, maar de Stuurgroep is inmiddels opgeheven.
Uiteraard is het beoordelen van maatregelen op hun effecten voor de minima een verantwoor
delijkheid van de politieke fracties.
Daarnaast is het wenselijk dat met enige regelmaat inzicht wordt gegeven in de hoogte van
(gemeentelijke) lasten die in sterke mate de koopkracht van de Leeuwarder minima beïnvloe
den. De Inkomens- en ejfectenrapportage 1995 van het FNV heeft een dergelijk inzicht
gegeven voor het jaar 1994. Het FNV heeft inmiddels aangeboden, ook voor het jaar 1995
dat inzicht te verschaffen door Leeuwarden opnieuw in zijn onderzoek te betrekken. De
evaluatiecommissie vindt dat de gemeente Leeuwarden op dat aanbod in moet gaan.
37