Bladnummer £S4)5021/SN/kt IS april 1996 -2- Dit heeft geresulteerd in een verschuiving van een aantal meldings- plichtige inrichtingen naar vergunningplichtige inrichtingen. Ik ga er bij mijn advies van uit dat uw bestand voldoende actueel is om een verdere beoordeling mogelijk te maken. Adequaat niveau vergunningverlening Wm en handhaving. Vergunningverlening en meldingen Wm. Door de actualisering van het inrichtingenbestand en het feit dat u prioriteit heeft gelegd bij het wegwerken van de achterstand in de vergunningverlening Wm is de planning voor 1995 gewijzigd ten opzichte van de VOGM-aanvraag Uit het ontwerp-jaarverslag blijkt dat de planning voor 1995 op het onderdeel vergunningverlening Wm niet kon worden gerealiseerd, ondermeer omdat voor een aantal inrichtingen kon worden volstaan met een melding ex artikel 8.19 Wm. Uw gemeente heeft in 1995 wel goede vorderingen gemaakt in het wegwerken van de achterstand in de vergunningverlening Wm. Van de achterstand op 1 januari 1995 resteert voor 1996 nog slechts een gering aantal nog te verlenen vergunningen. Deze achterstand heeft u vervolgens opgenomen in de planning voor 1996 (tabel 4c). Gezien uw produktie in 1995 en de resterende achterstand, constateer ik dat het adequate niveau voor de vergunningverlening Wm uiterlijk 1 januari 1997 kan worden bereikt Ik ga ervan uit dat u bij de vergunningverlening invulling geeft aan de actualiseringsplicht conform artikel 8.22 van de Wm door onder andere hierbij de verruimde reikwijdte-aspecten te betrekken. Ik wil u verzoeken in het definitieve verslag weer te geven hoe u invulling geeft aan dit kwaliteitsaspect. Ten aanzien van de meldingen Wm stel ik vast dat u de planning voor 1995 wel hebt gerealiseerd, maar dat nog een forse achterstand resteert (600 meldingen). Uit de toelichting blijkt dat deze bedrijven wel bekend zijn bij de gemeente en tevens zijn bezocht. U ziet vervolgens geen noodzaak om de meldingsformulieren binnen te halen. De milieurelevantie hiervan wordt namelijk door u betwij feld. Verder wordt de discussie over het mogelijk afschaffen van de meldingsplicht als argument gegeven. Met dit laatste wordt de discussie over de zogenaamde "vangnet-AMvB" bedoeld. Ik ben het uitdrukkelijk niet eens met dit standpunt van u en uw werkwijze hierin. Bedrijven die onder de werkingssfeer van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vallen, zijn op grond van de AMvB verplicht een melding te doen. Verder is de meldingsplicht gebaseerd op artikel 8.41 Wm, waarin is vastgelegd dat van meldin gen openbaar wordt kennis gegeven. Met het oog op de positie van derden acht ik het achterwege blijven van meldingen niet wenselijk. .4P"' ^546021/SN/kt :-ï$ april 1996 summer Ten aanzien van de discussie over de "vangnet-AMvB" merk ik op dat deze zich in een beginfase bevindt en zeker niet voor 1 januari 1997 tot concrete resultaten zal leiden. Uw gemeente dient derhalve het adequate niveau van uitvoering voor de meldingen Wm voor 1 januari 1997 te realiseren. Dit betekent dat alle AMvB-bedrijven die nog geen melding hebben gedaan, dit alsnog in 1996 dienen te doen. Hierover heb ik met uw medewerker, de heer Spoelstra gesproken. Uw medewerker lichtte toe dat bij het opstellen van het ontwerp- jaarverslag nog niet duidelijk was hoe groot de achterstand in de meldingen Wm daadwerkelijk is. In het kader van de actualisering van het inrichtingenbestand moet nog worden onderzocht hoeveel AMvB-bedrijven nog geen melding Wm hebben gedaan. Afgesproken is dat deze duidelijkheid in het definitieve verslag wordt gegeven. Verder zal uw definitieve standpunt over het realiseren van deze meldingen in dit verslag worden gegeven. Ik verzoek u tevens aan te geven op welke wijze u deze meldingen tijdig zult realiseren en doe u hierbij de suggestie dit projectmatig op te pakken. Lozingsverordening riolering (Lvr) Bij de VOGM-aanvraag heeft u aangegeven dat er op 1 januari 1995 een achterstand bestond van 218 lozingsvergunningen en 32 kennisge vingen Lvr. Uit het ontwerp-jaarverslag VOGM 1995 (tabel 4b) blijkt dat deze achterstand is afgenomen tot zes lozingsvergunningen. Uit de produktie in 1995 (tabel 4c) blijkt echter dat in 1995 alleen kennisgevingen Lvr (20 stuks) zijn gedaan. Ook hierover is met uw medewerker gesproken. Uw medewerker lichtte toe dat de uitvoering van de Lozingsverordening in 1995 geen prioriteit heeft gekregen, doordat is geanticipeerd op de Wet stedelijk afvalwater. Hierbij bent u er vanuit gegaan dat daar waar de vergunningen of kennisge vingen niet zijn gerealiseerd, een overgangsrecht zou gaan gelden. Verder geldt ook hiervoor dat het uiteindelijke aantal inrichtingen waar het om gaat en de verdeling tussen (voormalige) lozingsvergun ningen en kennisgevingen Lvr nog moet worden bepaald. Inmiddels is de Wet stedelijk afvalwater op 1 maart 1996 in werking getreden, waarmee de lozingsaspecten zijn geregeld via de Wm. Het overgangsrecht betekent voor AMvB-plichtige bedrijven, die reeds op 1 maart 1996 waren opgericht, dat deze verplicht zijn meldingsgege- vens over de lozing van afvalwater te overleggen, tenzij men eerder een kennisgeving Lvr heeft gedaan of een lozingsvergunning heeft gekregen. Voor reeds opgerichte vergunningplichtige inrichtingen betekent het overgangsrecht, dat de toepasselijke voorschriften uit de Lvr geldig blijven tot uiterlijk 1 maart 2003. Is voor de Wm- vergunningplichtige inrichting geen melding gedaan of lozingsver gunning verleend, dan wordt de Wm-vergunning geacht de voorschrif ten uit de Lvr te bevatten, die voor elke lozer gelden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1996 | | pagina 338