12 De onderbezetting is het gevolg van het niet opvullen van de vacature ruimte die sinds 1995 is ontstaan door een forse uitstroom van personeel. Dit beleid is gevolgd in eerste instantie met het oog op de mogelijke verzelfstandiging van de dienst. In relatie met de besluitvorming volgend op het verzelfstandigingsonderzoek is dezelfde terughoudendheid betracht omdat eerst helder moet worden welke kwalitatieve en kwantitatieve personeelsbehoefte er ontstaat in het herstructureringsproces van de dienst en de sectorontwikkeling. Verwacht wordt dat in de loop van 1996 deze behoefte gedefinieerd kan worden hetgeen zal leiden tot het vervullen van ontstane vacatures. De man-vrouw-verhouding in de bezetting is niet significant gewijzigd, hetgeen met het hierboven geschetste beleid ten aanzien van de instroom van personeel niet mogelijk is. Binnen de gegeven mogelijkheden blijft dit wel een aandachtspunt. C. ZIEKTEVERZUIM In 1995 lag het ziekteverzuim van de dienst op 11,05 hetgeen opnieuw een daling is ten opzichte van het voorgaande jaar -1,67 Verdere terugdringing van het ziekteverzuim blijft een belangrijke doelstelling van het management van de dienst, door onder andere: - structurele aanwezigheid van het verantwoordelijk management bij het sociaal medisch team-overleg - (nog) meer aandacht voor het frequent kortdurend verzuim - (nog) meer aandacht voor een zo vroegtijdig mogelijk onderzoeken c.q. starten van reïntegratietrajecten bij dreigend langdurig verzuim - snellere betrokkenheid van de arbodienst bij verzuim door structureel zieke medewerk(st)ers na 2 weken ziekte op te roepen voor een spreekuur. D. PERSONEELSBELEID Functiewaardering In 1995 zijn in het kader van de inhaalslag functiewaardering de functies organiek beschreven en gewaardeerd. In het kader van de herstructurering van de dienst en de daaruit volgende sector-ontwikkeling en -inrichting zal het management opnieuw, mede met behulp van de ontwikkelde systematiek, de organisatie in moeten richten. Werving Selectie Gelet op de onderbezetting zal en als gevolg van de sector-ontwikkeling zal het bemensingsvraagstuk in de komende periode veel aandacht vragen. Na afronding van de procedures ter vervulling van de sectormanagement functies zal vervolgens, met inachtneming van de gestelde kaders van het sociaal plan, de gewenste/vereiste bezetting gerealiseerd moeten worden. Dit proces zal naar de huidige inschattingen tot in 1997 plaatsvinden. 13 Opleidingen De bemensing van de organisatie zal ook een forse investering vragen op het gebied van opleiding, vorming en training. Naast vakinhoudelijke opleidingen zal er met name geïnvesteerd moeten worden in trainingen op het gebied van managementtechnieken en -vaardigheden. Daarnaast zal in het kader van de sectorontwikkeling veel aandacht gegeven worden aan teamtraining en cultuuraspecten. Dit laatste om te waarborgen dat naast de structuurwijzigingen ook feitelijk inhoud gegeven wordt aan organisatie ontwikkeling. Dit impliceert dat aan aspecten als wijze van werken, de onderlinge samenwerking en in- en externe communicatie etc. continu aandacht gegeven wordt. Beoordeling beloningsdifferentiatie Onderdeel van gewenste instrumenten om de gewenste cultuur te bereiken is de ontwikkeling van een adequaat beoordelingssysteem en, daaraan gekoppeld een systematiek van beloningsdifferentiatie. Tot op heden wordt er gewacht op de concembrede ontwikkeling, planvorming en implementatie van deze management-instrumenten. Gelet op de ontwikkelingen en de doelstellingen van de dienst is de behoefte aan hiertoe geijkte instrumenten groot en is het van belang dat deze op korte termijn beschikbaar zijn. Flexibilisering van de arbeidstijd Met ingang van 1997 zal de dienst invulling moeten geven aan de invoering van de 36-urige werkweek. De fasering van de herstructurering van de dienst maakt het echter moeilijk om een op de bedrijfsvoering toegesneden behoefte te definiëren. De wijze waarop met dit vraagstuk omgegaan moet worden is immers sterk afhankelijk van diverse vraagstukken die in de sector-ontwikkeling meegenomen moeten worden. Dit kan betekenen dat de dienst voor 1997 slechts een globale behoefte kan definiëren waarna, mede in relatie met de sector-ontwikkeling en -inrichting in '96 en '97, de op de bedrijfsvoering toegesneden behoefte-definiëring plaats kan vinden. E. ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN EN BEDRIJFSINTERNE MILIEUZORG. De dienst Stadsbeheer met haar vele en zeer diverse uitvoerende werk zaamheden heeft veel zowel arbo- als milieurisico's. Ten behoeve van de dienst is een kwaliteit-arbo-milieu-coördinator aangesteld die de afdelingen permanent ondersteunt. Het beleid is er op gericht zodanige omstandigheden te creëren, dat het werk zo goed mogelijk, onder zo optimaal mogelijke arbeidsomstandigheden, met zo min mogelijke belasting van het milieu, verricht kan worden. De inzet van externe deskundigheid verloopt nu via de coördinator. De voortdurende onduidelijkheid over de toekomst van de dienst Stadsbeheer zorgt voor veel spanning en belemmert de besluitvorming. In de tweede helft van 1996 zal de opbouw van de sectoren gestalte krijgen, waarbij verdere uitvoering van de plannen van aanpak van zowel de technische locatie als het stadskantoor gerealiseerd zal worden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1996 | | pagina 383