Blad 4
Artikel 4:1:
1 Burgemeester en wethouders kunnen de feitelijke ar
beidsduur per week vaststellen op een andere omvang dan
de formele arbeidsduur per week waarbij de afwijking
maximaal het onderstaande aantal uren mag bedragen:
- 2 uur bij een formele arbeidsduur per week van 0 tot
12 uur;
- 4 uur bij een formele arbeidsduur per week van 12
tot 24 uur;
- 6 uur bij een formele arbeidsduur per week van 24
tot en met 36 uur.
De voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar mag
niet worden overschreden behoudens bij toepassing van
artikel 4:3.
2 Indien burgemeester en wethouders de feitelijke ar
beidsduur per week op een andere omvang vaststellen dan
de formele arbeidsduur per week, wordt dit ten minste
één maand voor aanvang van de betreffende week aan de
ambtenaar meegedeeld.
3 De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is
aangesteld of wordt ontslagen heeft een arbeidsduur,
die naar rato van de arbeidsduur per jaar over het aan
tal te werken maanden wordt berekend.
4 De arbeidsduur per dag bedraagt ten hoogste negen uur.
Indien de bedrijfsvoering dit vereist kan de arbeids
duur eenmaal per week op 10 uur gesteld worden.
5 Bij de brandweer en de wat de van toepassing zijnde
dienstroosters betreft daarmee vergelijkbare onder
delen, kunnen van het vierde lid afwijkende afspraken
worden overeengekomen.
Artikel 4:2 (oud artikel 4:1) komt als te luiden:
1 In een ander door burgemeester en wethouders vast te
stellen regeling worden algemene regels omtrent de
werktijden vastgesteld.
Voor zover ingevolge deze regeling wisselende werktij
den gelden, wordt daarvoor een rooster opgesteld.
2 Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen:
a dat geen arbeid wordt verricht op zaterdagen en zon
dagen, tenzij afwijking van deze regeling in het
belang van de dienst noodzakelijk is;
b dat de werktijden ten minste één maand voor aanvang
aan de ambtenaar bekend worden gemaakt;
c dat de werktijd behoorlijk door pauze wordt onder
broken
3 Bij de brandweer en de wat de van toepassing zijnde
dienstrooster betreft daarmee vergelijkbare onderdelen,
kan een van het tweede lid afwijkende regeling worden
getroffen.
De artikelen 4:1:1 en 4:1:2 worden vernummerd tot 4:2:1 en
4:2:2
Blad 5
Artikel 4:2:1 (oud artikel 4:1:1), lid 2
De zinsnede "artikel 4:1, tweede lid, onder b" wordt ver
vangen door: "artikel 4:2, tweede lid, onder a".
Artikel 4:2:1 (oud 4:1:1), de leden 4 en 5 worden vernum
merd tot 5 en 6.
Aan artikel 4:2:1 (oud artikel 4:1:1) wordt een nieuw lid 4
(oud artikel 6:4:3) toegevoegd:
Tekst nieuw lid 4:
4 Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt,
hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten
van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of
nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende
feest- of gedenkdagen die door burgemeester en wethou
ders zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare
dienst van de gemeente is gesloten.
Een nieuw artikel 4:3 wordt toegevoegd.
Artikel 4:3
1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan on
der
a spaaruren: de overeengekomen uren gedurende welke de
ambtenaar werkzaamheden verricht die de voor hem
vastgestelde feitelijke arbeidsduur per week te bo
ven gaan, niet zijnde overwerk, en die over een
langere periode dan één jaar worden gespaard;
b spaarperiode: een periode waarin de spaaruren worden
gespaard;
c roostervrije tijd: de periode waarin de spaaruren
aaneengesloten worden opgenomen.
2 Op zijn verzoek dan wel op verzoek van burgemeester en
wethouders, kan de ambtenaar, gedurende een afgesproken
spaarperiode, ten hoogste gemiddeld 1/9 deel van de
voor die spaarperiode geldende formele arbeidsduur per
week aan spaaruren opbouwen met inachtneming van het
bepaalde in het derde lid.
De hierover te maken afspraken worden schriftelijk
vastgelegd. De ambtenaar ontvangt hiervan een af
schrift
3 Een ambtenaar kan ten hoogste het aantal spaaruren op
bouwen dat resulteert in een periode van roostervrije
tijd overeenkomend met de arbeidsduur per jaar vermin
derd met de voor hem voor dat jaar geldende vakantie
uren
4 Voor het bepaalde in het tweede lid geldt dat de feite
lijke arbeidsduur en de spaaruren tezamen niet meer
mogen bedragen dan 42 uur per week.
5 In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan de
ambtenaar ten aanzien van wie op grond van artikel 5:1