CULTUURCONVENANT OCenW - NOORD-NEDERLAND 1997-2000
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis
en
De provincie Friesland, vertegenwoordigd door de gedeputeerde voor Cultuur, daartoe gemachtigd door de
Commissaris van de Koningin, handelende ter uitvoering van het besluit van
De provincie Groningen, vertegenwoordigd door de gedeputeerde voor Cultuur, daartoe gemachtigd door de
Commissaris van de Koningin, handelende ter uitvoering van het besluit van
De provincie Drenthe, vertegenwoordigd door de gedeputeerde voor Cultuur, daartoe gemachtigd door de
Commissaris van de Koningin, handelende ter uitvoering van het besluit van
De gemeente Leeuwarden, vertegenwoordigd door de wethouder voor Cultuur, daartoe gemachtigd door de
burgemeester, handelende ter uitvoering van het besluit van
De gemeente Groningen, vertegenwoordigd door de wethouder voor Cultuur, daartoe gemachtigd door de
burgemeester, handelende ter uitvoering van het besluit van
Overwegende:
- dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk, provincies en gemeenten bestaat voor de culturele
infrastructuur van Nederland;
- dat deze gezamenlijke verantwoordelijkheid mede kan worden vormgegeven door middel van samenwerking van
genoemde overheden op het terrein van het cultuurbeleid;
- dat in de Nota Cultuurbeleid 1993 - 1996 Investeren in cultuur gesteld is dat bij de uitvoering van beleid meer
ruimte moet worden gecreëerd voor de complementaire verantwoordelijkheden van de verschillende overheden,
waardoor de plaatselijke of regionale inbedding van culturele voorzieningen zal verbeteren;
- dat artikel 6 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid het mogelijk maakt dat de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen specifieke uitkeringen ten behoeve van cultuuruitingen verstrekt in het kader van een
bestuursovereenkomst met een provincie of een gemeente;
- dat algemene afspraken tussen de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, het Interprovinciaal
Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn vastgelegd in het op 7 april 1994 te Den Haag
getekende 'Algemeen Kader' WVC-EPO-VNG;
- dat de verantwoordelijkheid voor het beleidsterrein van de Cultuur op 22 augustus 1994 is overgegaan van het
Ministerie van WVC naar het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, dat sindsdien het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW) heet;
- dat gelet op de directe samenhang die bestaat tussen voorzieningen voor openbaar bibliotheekwerk op lokaal,
provinciaal en landelijk niveau bestuurlijk overleg zal worden gevoerd tussen het Rijk, het Interprovinciaal
Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten teneinde het beleid onderling af te stemmen, zulks in
overeenstemming met de afspraken in het Algemeen Kader van 7 april 1994 over aangelegenheden die niet tot de
afzonderlijke cultuurconvenanten zijn te herleiden;
- dat partijen met het oog op de gewenste beleidsafstemming gesprekken hebben gevoerd, uitgaande van (een
gespreksnotitie over) de uitgangspunten voor het cultuurbeleid 1997-2000 van het Rijk Pantser of Ruggegraat) en
(een) profielschets(en) met betrekking tot het regionale/lokale ambitieniveau;
- dat deze gesprekken hebben geleid tot het 'procedure-convenant' aflopend op 31 december 1996, door partijen
getekend te Groningen op 4 juli 1995, waarin is afgesproken voor de cultuurnota-periode 1997-2000 te streven