Begroting 1998 Concern 17 In 1997/1998 komen tot beleidsontwikkeling en uitvoering van sociale activering en daar drie aspecten bij te betrekken: a) additioneel/regulier werk b) maatschappelijk nuttig werk/vrijwilligerswerk c) voorkomen en bestrijden sociaal isolement. Inmiddels hebben wij een beleidskader vastgesteld dat na de inspraak besproken zal worden in de raadsadviescommissie Welzijn. De nota ligt voor li ter inzage. 21 Beleid ontwikkelen dat bijdraagt aan het inzichtelijk en beheersbaar maken van de kosten die voortvloeien uit het inhuren van tijdelijk personeel, interims en van externe bureau's. Een besparing op deze inhuur te realiseren van vooralsnog 5% en dit bedrag definitief vaststellen bij de behandeling van de begroting. Deze motie bestaat uit twee verschillende aspecten die elk om een eigen reactie vragen. Het krijgen van een verantwoord beeld blijkt moeilijker te zijn dan op het eerste gezicht gedacht kon worden en ingeschat was. Het huidige financiële informatiesysteem wordt namelijk door de diensten verschillend ingericht en toegepast. Het verkrijgen van concerninformatie over kostensoorten is daardoor moeilijk en kost veel extra inspanning. Dit is één van de redenen waarom thans door middel van de zogenaamde taskforce Eagle hard wordt gewerkt aan de invoering van één uniform systeem per 1 januari 1998. Na de behandeling van de perspectiefnota door uw raad heeft de samenstelling van de begroting de hoogste prioriteit gekregen. De door u gevraagde informatie over de totale omvang van de kosten van inhuur van tijdelijk personeel, interims en van adviseurs kan daarom nu nog niet worden verstrekt. Wel hebben wij geconstateerd dat, voor zover onze informatie nu gaat, geen inhuur plaats vindt die niet beleidsmatig of financieel door ons expliciet of impliciet geaccordeerd is. Expliciet als bij bijvoorbeeld een kredietaanvraag duidelijk aangegeven staat dat voor de realisering van het project extern personeel of een extern bureau ingehuurd moet worden. Impliciet als binnen het budget van de personeelskosten wordt gebleven. In dit laatste geval vinden wij dit ook een managementverantwoordelijkheid, zeker gelet op ons streven, zoals in de perspectiefnota beschreven is, om te komen tot een meer flexibele organisatie. Op grond van de gegevens die ons nu ter beschikking staan, achten wij het daarom niet verantwoord en principieel onjuist de organisatie op dit punt een taakstellende bezuiniging op te leggen. Zodra het gewenste doorzicht er is zullen wij opnieuw bezien of en hoe wij alsnog aan deze raadsuitspraak kunnen voldoen en zal dit in de perspectiefnota worden opgenomen. Overigens zij opgemerkt dat wij u in paragraaf 4.2.1 voorstellen doen voor een aantal andere aan de organisatie op te leggen efflciency-taakstellingen. 11 Begroting 1998 Concern 3. FINANCIËLE STAND VAN ZAKEN 3.1 Algemeen Het strakkere begrotings- en beheersregiem dat conform het collegeprogramma gevoerd is, leidt niet alleen tot een grotere beheersbaarheid, maar ook tot een financieel gunstiger positie. De transparantie die daarvoor nodig is, dwingt ons en met ons, de ambtelijke organisatie tot een benaderingswijze waarin automatismen, die vrijwel altijd leiden tot uitzettingen, steeds minder vaak gaan voorkomen. Een automatische uitzetting op een begrotingspost kan zich ondermeer voordoen omdat de uitkering uit het Gemeentefonds dit vaak mogelijk maakt. Gegeven het feit dat doeluitkeringen in formele zin niet meer plaats vinden en het derhalve gaat om generaal af te wegen stortingen in het Gemeentefonds, achten wij een 1 op 1 doorgeven van verhogingen, zelfs van die verhogingen die gericht zijn op de verruiming van de hoeveelheid geld voor de bijzondere bijstand, niet langer een logische stap. Bij het ontoereikend zijn van de eerder gedecentraliseerde middelen wordt immers evenzeer een beroep op andere gemeentelijke middelen gedaan ten koste van andere in de begroting voorziene uitgaven. Dergelijke tot dusverre automatisch doorgegeven rijksgelden die leiden tot extra begrotingsruimte, worden vanaf heden pas gehonoreerd als wij na een bestuurlijke weging van mening zijn dat die uitzetting noodzakelijk en verantwoord is. Daarbij kan het voorkomen dat de ambtelijke organisatie op het moment van besluitvorming nog onvoldoende tijd heeft gehad om een adequate onderbouwing te maken of en zo ja waarom de uitzetting uit het Gemeentefonds nodig is. In dat geval zullen wij deze uitzetting parkeren tot een afgesproken datum. Een voorbeeld hiervan is de claim als gevolg van decentralisatie huisvesting voor basis- en voortgezetonderwijs. De keerzijde van deze wijze van sturing is dat wij alleen taakstellingen willen opleggen als wij er van overtuigd zijn dat de taakstelling vrijwel zeker geëffectueerd kan worden. Het steeds stringenter de hand houden aan deze begrotingsdiscipline laat als effect zien dat de lijst van tussentijdse uitzettingen en inkrimpingen zowel in omvang als aantal posten zal afnemen. Dit is een gunstig signaal met betrekking tot de beheersing. Daardoor is het ook mogelijk geweest om in deze raadsperiode serieus werk te maken van het in de hand houden van de lastendruk voor de burgers en bedrijven. Het zijn nog geen spectaculaire effecten, maar duidelijk is wel dat de lastendruk, voor zover die door de gemeente te beïnvloeden was, tenminste op hetzelfde niveau is gebleven. Ook in deze begroting doen wij u hiervoor weer voorstellen. 3.2 Ontwikkelingen na de perspectiefnota Op 16 juni jl. heeft u de Perspectiefnota 1998 - 2001 vastgesteld als kader voor de Beleidsbegroting 1998 en de Meerjarenraming 1999 - 2001. De uitkomsten van de perspectiefnota zoals die aan uw raad zijn aangeboden, kunnen naar structurele en incidentele componenten als volgt worden samengevat (zie tabellen 15 en 16 uit de perspectiefnota): 12

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1997 | | pagina 10