Begroting 1998
Concern
1.3 Vaststelling van de begroting
1.3.1 Beleidsproducten in plaats van subfuncties
Op grond van artikel 191 van de gemeentewet stelt de raad de begroting vast. Daarin verandert
in principe niets nu in plaats van de traditionele begroting een productenbegroting aan uw raad
ter vaststelling wordt voorgelegd.
Tot en met 1997 werd de begroting vastgesteld op subfunctie niveau. De begroting 1998 is
opgesteld op het niveau van beleidsproduct. Het aantal beleidsproducten bedraagt circa 140,
het aantal subfuncties bedroeg ongeveer 220. Uw raad wordt derhalve voorgesteld de
begroting op een globaler niveau vast te stellen dan voorheen. Het grootste verschil zit in het
basis en voortgezet onderwijs dat voorheen bestond uit 40 subfuncties en thans teruggebracht
is tot 5 beleidsproducten. Toch zal het richting bepalende karakter van de door uw raad vast te
stellen begroting generaal genomen toenemen.
1.3.2 Comptabiliteitsvoorschriften
Volgens de Comptabiliteitsvoorschriften 1995 moeten de baten en lasten in de begroting
worden geraamd per functie. Deze functies zijn gedefinieerd in een bij deze voorschriften
behorende bijlage. De eerste drie cijfers van de productcode komen overeen met de indeling
volgens de comptabiliteitsvoorschriften. Wanneer derhalve uw raad de begroting vaststelt op
het niveau van beleidsproduct, wordt daarmee tevens aan de comptabiliteitsvoorschriften
voldaan, omdat de beleidsproducten op een gedetailleerder niveau zijn beschreven dan de
comptabiliteitsfiincties. Dit geldt echter niet voor de beleidsproducten op het terrein van
onderwijs, die beginnen met de cijfers 420 en 480. De comptabiliteitsvoorschriften zijn voor
deze onderwijsproducten gedetailleerder. De decentralisatie van de onderwijshuisvesting heeft
zelfs tot een verdere detaillering in de voorschriften geleid (Staatsblad 402 van 4 juli 1996
nr. 177). Om te blijven voldoen aan de voorschriften stellen wij u voor de vaststelling van de
begroting voor deze producten te doen plaatsvinden op het niveau van de functies volgens de
comptabiliteitsvoorschriften.
1.3.3 Overschrijvingen (=overboekingen)
De vraag is of met het vaststellen van de begroting zoals hiervoor genoemd in voldoende mate
is voldaan aan het principe dat de raad stuurt op hoofdlijnen en de ambtelijke organisatie zorg
draagt voor de uitvoering.
Bij het zorg dragen voor de uitvoering behoort een strakke budgetdiscipline. Eventuele
uitzettingen dienen gecompenseerd te worden door besparingen elders. Dit vereist de vrijheid
om binnen de clusters van functies overschrijdingen en onderschrijdingen met elkaar te
compenseren uiteraard zonder dat daarbij het budgetrecht van de raad wordt aangetast.
De comptabiliteitsvoorschriften bieden daartoe de ruimte. In artikel 13 lid 3 van de
comptabiliteitsvoorschriften is het volgende bepaald:
"Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur machtigen tot overschrijving van
begrotingsbedragen tussen functies onder de volgende voorwaarden:
a: Overschrijvingen zijn alleen toegestaan indien deze passen binnen het vastgestelde
beleid;
b: overschrijvingen mogen het begrotingssaldo niet beïnvloeden;
c: het algemeen bestuur wijst van te voren clusters van functies aan waarbinnen
overschrijvingen mogen plaatsvinden;
d: het algemeen bestuur bepaalt van te voren tot welk maximaal bedrag of percentage de
overschrijvingen mogen geschieden.
Wij zijn van mening dat ons en de ambtelijke organisatie op een door ons vooraf bepaalde
wijze enige vrijheid moet worden geboden tot overschrijvingen tussen begrotingsposten.
Wij stellen u daarom voor ons college te machtigen tot het doen van overschrijvingen van
begrotingsbedragen zoals hiema is vermeld, waarna wij zullen zorgdragen voor mandatering
naar de ambtelijke organisatie.
6
Begroting 1998
Concern
1.3.4 Voorstel
Wij stellen u het volgende voor:
a) uw raad stelt de begroting vast op het niveau van beleidsproduct;
b) in afwijking van het onder a genoemde stelt uw raad de begroting voor de producten
waarvan de productcodes beginnen met de cijfers 420 en 480 vast op het niveau van de
functies volgens de comptabiliteitsvoorschriften, te weten: 420 (Openbaar basisonderwijs),
421 (Bijzonder Basisonderwijs), 430 (Openbaar speciaal onderwijs), 431 (Bijzonder
speciaal onderwijs), 460 (Openbare scholengemeenschappen), 461 (Bijzondere
scholengemeenschappen) en 480 (Gemeenschappelijke baten/lasten onderwijs);
c) overschrijvingen zijn alleen toegestaan indien het gaat om het tot stand brengen van
producten zoals die in de productenbegroting zijn opgenomen;
d) overschrijvingen dienen per saldo incidenteel en structureel budgettair neutraal te zijn;
e) overschrijving tussen beleidsproducten behorende tot eenzelfde comptabiliteitsfunctie is
toegestaan;
f) overschrijving tussen de comptabiliteitsfiincties 420, 421, 430, 431, 460, 461 en 4-80
(allen onderwijsfuncties) is toegestaan;
g) de overschrijving tussen de hiervoor onder f genoemde functies is gemaximeerd op 20%
van het begrotingsbedrag van de bij de overschrijving betrokken functies.
1.4 Integrale kostprijs
De productenbegroting is opgesteld op basis van de integrale kostprijs. Dit wil zeggen dat alle
kosten zo veel als mogelijk aan de producten zijn toegerekend. Een uitzondering wordt
gevormd voor de kosten van het politiek bestuur en haar directe ondersteuning, die niet
doorberekend zijn aan andere producten.
In de concembegroting zijn dus ook de kosten van de concemoverhead aan de producten
toegerekend. De kosten van concemoverhead betreffen de met de concembrede ambtelijke
bedrijfsvoering verbonden kosten van de concernstaf en van de dienst algemene zaken. Deze
kosten zijn in de concembegroting aan de beleidsproducten toegerekend door middel van een
opslag op de kosten van het desbetreffende product. Deze opslag bedraagt voor het
begrotingsjaar 1,34%.
1.5 Tariefvaststelling
Voor een aantal gemeentelijke producten is afgesproken dat zij 100% kostendekkend moeten
zijn. Dit betreft met name de afvalstoffeninzameling en de riolering. Tot dusver werden de
kosten van concemoverhead niet aan deze producten toegerekend. Als dit wel gebeurt zou dit
moeten leiden tot hogere kosten en bij ongewijzigd beleid dientengevolge tot hogere tarieven.
Dit zou een budgettair voordeel uit beide heffingen betekenen van ongeveer 360.000,= en
een dienovereenkomstige lastenverzwaring voor de burgers. Hoewel deze specifieke
lastenverzwaring gecompenseerd kan worden door een lastenverlichting via bijvoorbeeld de
OZB, doet zich dan voor de burger de vreemde situatie voor dat de tarieven verhoogd worden
alleen omdat er een ander systeem toegepast wordt.
Er kan echter ook een beleid gevoerd worden waarbij voor de kostendekkende tarieven en
heffingen uitgegaan wordt van de kosten die de betreffende dienst moet maken voor het
product.
Een derde weg is om de tarieven van producten die kostendekkend moeten zijn, stapsgewijs
aan te passen aan de systematiek van de integrale kostprijsberekening.
Wij hebben er vooralsnog voor gekozen om bij de berekening van het tarief van de producten
die kostendekkend moeten zijn, uit te gaan van de kosten die de betreffende dienst moet
maken.
7