2.2.1. Publiekszaken
2.2.2. Veiligheid en handhaving
2.2.3. Grote stedenbeleid
2.2.4. Welzijnsbeleid
2.2. Lopend beleid
Vier jaar geleden is bij het beleid de "een-loket gedachte" in gang gezet. Het
heeft geresulteerd tn een plan voor een gemeentewinkel. Hierop voortbordu
rend zal in specifieke gevallen een verschuiving plaatsvinden naar mobiele
services.
Een tweede daarbij passende ontwikkeling is de opmatilisenng van het GBA-
bestand door middel van invoering van een terugkoppel-module waarbij de af
nemer zelf geautomatiseerd aan kan geven welke gegevens onjuist zijn waar
door de kwaliteit van het GBA wordt verbeterd.
Bij veel burgers is de vraag naar handhaving aan het groeien. De kwaliteit van
het leefmilieu wordt mede bepaald door de mogelijkheden van de overheid om
het vastgestelde beleid ook daadwerkelijk te handhaven.
Een meer adequaat handhavingsbeleid vraagt ondermeer om een verbetering
van de interne (in het gemeentelijk apparaat) en externe afstemming (met bij
voorbeeld het Openbaar Ministerie, politie, provincie) en een vergroting van de
daadwerkelijke capaciteit van de handhaving, teneinde sneller, vaker en doel
treffender op te kunnen treden. Een verbeterde handhaving heeft een preventief
effect, een herstel van het gezag van de overheid en bevordert het welbevinden
van de burgers.
Het grote stedenbeleid beoogt gelijktijdig zowel de werkgelegenheid en de
economische structuur te versterken, als de sociale infrastructuur. Het is gericht
op de ontwikkeling van de grote steden. Het doel van het GSB is om de pro
blemen in hum onderlinge samenhang aan te pakken. Dit vergt ook om meer
samenhang tussen het beleid en de aanpak van de verschillende overheden en
een betere samenwerking tussen de overheden en de andere betrokken actoren
in de samenleving, De gemeente zal daarbij de regierol moeten vervullen.
Het GSB is een lange termijn beleid. Ondermeer met behulp van Levi-2030 zal
tot een zo integraal mogelijke aanpak moeten worden gekomen die duurzame
oplossingen biedt voor zich voordoende sociale en economische problemen.
Het GSB zal zich gaan ontwikkelen naar een samenhangend programma dat
uiteindelijk onderdeel zal zijn van algemeen beleid Hiervoor is het noodzake
lijk dat het rijk de nodige randvoorwaarden biedt. Hiervoor is een memoran
dum van de bij het GSB aangesloten gemeenten aangeboden aan het kabinet
ten behoeve van de kabinetsformatie.
Het GSB richt vooralsnog vooral op Leeuwarden-oost. In dit stadsdeel doet
zich een concentratie van problemen voor.
Daarnaast zet het GSB zich in op een verdere versterking van de economische
structuur van Leeuwarden Leeuwarden als full-service city is hierbij het uit
gangspunt.
8
Pcrspccticfnotn 1999-2002
Het huidige Leeuwarder welzijnsbeleid is gebaseerd op kaders, die in de loop
der tijd veelal onbeweeglijk zijn geworden. Deze onbeweeglijkheid dwingt tot
herbezinning en heroriëntatie.
In de afgelopen periode is een discussie op gang gekomen over de herijking
van het welzijnsbeleid. De noodzaak voor die herijking is mede ingegeven
door de Leeuwarder ervaringen met het Grote Stedenbeleid (GSB) In de GSB-
aanpak staan de begrippen "integrale aanpak", "vraaggericht werken" en
"resultaatgericht werken" centraal. Het bundelen van de beleidsinzet vanuit de
verschillende sectoren en de uitbouw van de samenwerking met partners is
kenmerkend voor de nieuwe aanpak. Uit de onlangs opgestelde zelfanalyse
GSB blijkt dat er grote behoefte is aan een uitbouw van het beleidskader op het
terrein van het welzijn. Dat zou een beleidsrichting kunnen zijn waarin voor
zieningen worden ontwikkeld voor de vraag, persoonsgericht beleid wordt
ontwikkeld in plaats van beleid gericht op het realiseren en in stand houden
van voorzieningen. Een benadering die burgers zoveel mogelijk in staat stelt
zelf verantwoordelijkheid te nemen zodat zij hun bestaan in positieve zin kun
nen beïnvloeden. Een belangrijke vraag daarbij is welke instrumenten de over
heid in dit verband moet aanbieden. Het kan gaan om een hulpaanbod, om
geld, om betere kansen op deelname aan maatschappelijke activiteiten.
Een andere ontwikkeling die van invloed is, is de toenemende verzakelijking in
de relatie tussen de overheid en de uitvoerende organisaties. Daarbij concen
treert de overheid zich op de bestuurlijke taken en wordt de uitvoering uitbe
steed aan op kleinere of grotere afstand opererende instellingen of organisaties.
Naast gesubsidieerde instellingen verschijnen steeds vaker op commerciële
basis opererende instellingen als partner en partij voor de overheid. Daar komt
bij dat het rijk op het terrein van het welzijnsbeleid waar mogelijk verantwoor
delijkheden decentraliseert naar de lokale overheid. Dit vanuit de gedachte dat
de lokale overheid de burger kent en met de uitvoeringsorganisaties een aan
bod kan organiseren, dat is toegesneden op de lokale situatie. Helaas gaat dit
decentraliseren evenwel ook gepaard met het doorschuiven van efficiencykor
tingen.
Aan de ene kant krijgt de gemeente daardoor allerlei nieuwe mogelijkheden,
maar tegelijkertijd ontstaan er aanzienlijke financiële risico's als de nieuwe
verantwoordelijkheden met adequaat worden opgepakt of de overheveling van
de benodigde financiële middelen door het rijk verkeerd zqn ingeschat, dan
wel met te veel voorwaarden zijn omgev en Duidelijk is dat de gemeente als
lokale overheid de komende jaren geconfronteerd zal worden met steeds meer
en steeds complexere beleidskeuzen. Daarbij zal het in toenemende mate uaan
om keuzen, die de burger direct en ingrijpend raken Het gaat om de verdeline
van inkomen, werk en voorzieningen.
De overtuiging groeit dat de gemeente de taken op het terrein van het welzijns
beleid alleen goed kan invullen door samen te werken met partners. Alleen een
bundeling van budgetten, bevoegdheden en een verdeling van de inspanningen
van alle betrokken partijen maakt het mogelijk om de problematiek effectief
aan te pakken.
9
Perspecnefnota 1999-2002