Blad 4
Het fenomeen "declaratieregeling" is voor Leeuwarden
natuurlijk geen onbekend verschijnsel. Immers de gemeente
heeft van 1989 tot 1997 het FMA gehanteerd als instrument
ter bevordering van de maatschappelijke participatie van de
minima. Het idee is niet vernieuwend wel het "jasje" waarin
het zal worden gegoten. Daarbij worden de volgende uit
gangspunten gehanteerd.
Het voorkomen van de "FMA-valkuilen"
Het gaat hierbij om de 2 voornaamste oorzaken van de
onderbenutting van het fonds, te weten: de
subsidiëringssystematiek en de mate van bekendheid.
Overeenkomstig het Bestuursprogramma 1998-2002 dient de
declaratieregeling een vorm te hebben die niet stigma
tiserend is, geen drempel kent en waarbij de korting
direct geïncasseerd kan worden.
De declaratieregeling dient ook te worden uitgewerkt
binnen de kaders van het rijksbeleid inzake het minima
beleid. Deze kaders zijn vermeld in de circulaire
"Verruiming mogelijkheden voor gemeentelijk inkomens-
ondersteuningsbeleid"In deze circulaire worden reduc
tieregelingen expliciet genoemd als instrument in het
kader van de bestrijding van armoede en sociale uit
sluiting. Voorwaarde is echter wel dat het gaat om een
tegemoetkoming in die kosten waarvan de gemeente vindt
dat groepen burgers deze niet uit eigen middelen kunnen
voldoen
De declaratieregeling wordt tevens uitgewerkt in de geest
van de uitgangspunten van het lokaal sociaal beleid. Een
belangrijk doel van het lokaal sociaal beleid is om
kwetsbare burgers te (reintegrerenBij de realisatie
hiervan staat het begrip "enabling" centraal. Dit
betekent dat de declaratieregeling mensen in staat dient
te stellen om naar eigen inzicht de maatschappelijke
participatie te bevorderen. Door mensen de (financiële)
middelen aan te reiken worden ze in staat gesteld om
daadwerkelijk aan activiteiten deel te nemen.
Tot slot hebben wij gemeend bij de vormgeving van de
regeling uit te moeten gaan van een "groeimodel". Dit
houdt in dat de regeling thans het karakter zal hebben
van een "basismodel". Het kiezen voor een "groeimodel"
stelt ons in de gelegenheid om gaandeweg nog een aantal
aspecten van de regeling nader uit te werken.
5Invulling geven aan de declaratieregeling
5.1. Inleiding
De wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze decla
ratieregeling is afhankelijk van de keuzes die gemaakt
worden ten aanzien van de diverse aspecten van de regeling.
In het hiernavolgende worden deze aspecten puntsgewijs
beschreven en worden ook de beleidskeuzes verduidelijkt.
Blad 5
5.2. De doelstelling
Uit diverse onderzoeken onder de minima is gebleken dat de
uitgaven slechts in evenwicht zijn te houden door te bezui
nigen op de deelname aan maatschappelijke activiteiten. Het
om financiële redenen niet deelnemen aan maatschappelijke
activiteiten is één van de vele dimensies van armoede welke
als onwenselijk wordt ervaren. Daarbij is de achterliggende
gedachte dat het niet deelnemen aan maatschappelijke acti
viteiten kan leiden tot sociaal isolement. Beide begrippen
zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maatschappelijke
participatie kan het sociaal isolement voorkomen dan wel
doorbreken. Omgekeerd kan het verkeren in een sociaal
isolement de maatschappelijke participatie belemmeren.
Ondanks de samenhang van deze begrippen is ons inziens het
maken van een onderscheid tussen de beide begrippen van
belang omdat één en ander kan leiden tot verschillende
beleidsinterventies, afhankelijk van waar de nadruk op
wordt gelegd.
Gelet op het voorgaande is de doelstelling van de declara
tieregeling als volgt geformuleerd: "Het bevorderen van de
deelname aan maatschappelijke activiteiten dan wel het
voorkomen of doorbreken van het sociaal isolement van
personen in een huishouden met een inkomen op of rond het
minimumniveau"
5.3. De doelgroep
Hoe de doelgroep wordt omschreven is afhankelijk van de
wijze waarop het begrip "minima" wordt benaderd. Uit de
literatuur blijkt dat er diverse benaderingen zijn te
onderscheiden op basis waarvan de doelgroep kan worden
omschreven. Het ligt voor de hand om uit te gaan van een
objectief en absoluut gegeven op basis waarvan de "minima"
kan worden omschreven. Daarom wo^dt ook veelal de politiek-
beleidsmatige benadering gehanteerd om de doelgroep te om
schrijven. Deze benadering hanteert de normen in de bij
standswet als uitgangspunt. Deze normen gelden als absoluut
bestaansminimum. Formeel gezien voorzien de bijstandsnormen
in de eerste levensbehoefte en zijn ze ook toereikend om
"normale" consumptiegoederen en het sociaal verkeer te
bekostigen. De praktijk wijst echter uit dat het voorgaande
niet het geval is.
Ons inziens is het noodzakelijk om naast de bovengenoemde
groep "minima" ook aandacht te besteden aan de huishoudens
met een inkomen net boven deze bijstandsnorm. De zogenaamde
huishoudens met lage inkomens. Formeel voldoet hun inkomen
aan de beleidsnorm, maar deze groep blijkt in de praktijk
toch uiterst kwetsbaar. Met name plotselinge veranderingen
in de inkomens- of leefsituatie kunnen ertoe leiden dat de
financiële positie drastisch verslechtert.