De Bullepolder
De gemeente Leeuwarden overweegt om ten noorden van de Groningerstraatweg
een locatie voor woningbouw aan te wijzen.
Al in 1971 (Struktuumota 1971) kiest de gemeente vooreen vorm van stedelijke
bebouwing in dit gebied. In deze structuurnota wordt gekozen voor een onderwijs-
locatie in de Bullepolder en voor een forse uitbreiding van Lekkum. De onderwijs-
locatie komt uiteindelijk in het Rengersparkgebied en het uitbreidingsplan van
Lekkum (De Greate Houten, 1982) verdwijnt, na de vaststelling van de
'Dorpennota' (1989), in de la.
In 1978 verschijnt de locatiestudie 'Wat na Camminghaburen'. In deze studie
worden vijf mogelijke woningbouwlocaties tegen elkaar afgewogen. Ook de
Bullepolder wordt in de studie betrokken. Deze locatie had een overwegend
positieve eindwaardering, maar scoorde negatief op het natuurlijk milieu (natuur
en landschap, landschapsverstorende elementen). Daarbij moet echter worden
aangetekend dat de opstellers de opdracht hadden meegekregen om een
woonlocatie aan te wijzen voor ongeveer 4000 woningen op een terrein van om en
nabij 400 ha (bruto). Bovendien ging men in 1978 er nog van uit dat het hele
terrein, zoals ook bij Camminghaburen is gebeurd, zou worden opgespoten.
De structuurschets 'Leeuwarden, open stad' kiest voor een strategische
ontwikkeling in zuidelijke en zuidwestelijke richting. "De aanplant ten noorden
van Bilgaard krijgt zo de kans uit te groeien tot een regionaal bos van formaat, de
Bullepolder (ten noorden van Camminghaburen) blijft behouden als belangrijke
pleisterplaats voor ganzen en de Groote Wielen wordt gespaard als natuurgebied,"
aldus deze schets.
In het Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief voor Leeuwarden (Streekplan
Friesland, 1994) ligt in de noordelijke stadsrand het accent op recreatie en groen.
"Deze functie kan nog verder worden versterkt in samenhang met natuur
ontwikkeling en de realisatie van kleinschalige woonlocaties," aldus het
Streekplan.
4
Het ontwikkelingsplan
Om de consequenties van eventuele woningbouw in de Bullepolder goed in beeld
te krijgen wordt een integrale ruimtelijke visie opgesteld: het ontwikkelingsplan.
Het gebied, waarvoor dit ontwikkelingsplan wordt opgesteld, heeft globaal de
volgende grenzen: de Dokkumer Ee in het westen; het Ouddeel de Murk in het
oosten; de gemeentegrens in het noorden en de Groningerstraatweg in het zuiden.
Het natuurgebied de Groote Wielen wordt actief bij de overwegingen betrokken.
Daarom ligt de grens van het studiegebied in het oosten dwars door de
Binnemiede- en Weeshuispolder. Bovendien is de zuidelijke grens voorbij de
Groningerstraatweg gelegd. In de studie wordt de Groningerstraatweg, vanaf de
Hogebrug, meegenomen als stedelijke invalsweg.
Binnen deze grenzen zoekt de gemeente naar een voor dit gebied geschikte woon
locatie. In het plan moet nadrukkelijk worden ingaan op de kansen en
bedreigingen. Daarbij staat nu al vast, dat het woongebied slecht beperkt van
omvang kan zijn. Een woningbouwlocatie, zoals aangegeven in de studie uit de
jaren zeventig, is beslist niet aan de orde. Met de huidige kennis van dit gebied
wordt eerder gedacht aan een locatie voor een paar honderd in plaats van een paar
duizend woningen.