10.5 Rapportcijfer op de vraag: Kunt u invloed uitoefenen op
gemeentelijk beleid?
10.6 Rapportcijfer op de vraag: Overlegt de gemeente voldoende
met de bevolking over haar plannen?
Toelichting op keuze bench-mark gemeenten
Item
Definitie
Gevraagd is in de wijksignaleringssysteemenquête of ondervraagde vindt dat hij/zij
invloed kan uitoefenen op gemeentelijk beleid. Een 10 staat hierbij voor veel invloed
en een 1 voor geen enkele invloed.
Peildata
november 1995, december 1997, november 1999, november 2001
Bron
wijksignaleringssysteemenquête
Verantwoordelijke sector
CJVZ
Toelichting
Item
Definitie
Gevraagd is in de wijksignaleringssysteemenquête of ondervraagde vindt dat de
gemeente voldoende overlegt met de bevolking over haar plannen. Een 10 staat
hierbij voor uistekende overleg en een 1 voor er is geen enkel overleg.
Peildata
november 1995, december 1997, november 1999, november 2001
Bron
wijksignaleringssysteemenquête
Verantwoordelijke sector
CJVZ
Toelichting
De keuze voor bench-mark gemeenten wordt bepaald door een aantal criteria:
1functie als centrumgemeente (primair regionaal centrum) met daaronder een aantal secundaire dan wel
tertiaire regionale centra (ten minste drie in totaal).
2. provincie-hoofdstad
3. bijzondere omstandigheden
1. functie als centrumgemeente
Voorop staat het vervullen van een met Leeuwarden vergelijkbare centrum-functie. Volgens de theorie der
centrale kernen (Christaller) zijn Groningen, Leeuwarden, Zwolle, Arnhem, Nijmegen, 's Hertogenbosch, Breda,
Tilburg, Eindhoven, Maastricht, Dordrecht, Haarlem en Alkmaar kernen van een met Leeuwarden vergelijkbare
positie in de hiërarchie (bron: Bosatlas/Atlas van Nederland). Namelijk zij zijn de 'overige primaire regionale
centra', na de vier grote steden.
Nadat dit criterium toegepast is resteren dus 12 met Leeuwarden vergelijkbare centrumsteden. Wordt hierna
gekeken naar het aantal secundaire en tertiaire regionale centra vallend onder de primaire regionale centra
(minimaal 3) dan vallen een viertal steden af.
Nijmegen: heeft slechts een secundair regionaal centrum onder zich en een tertiair regionaal centrum.
Tilburg: geen centra van lagere orde van enig belang onder zich.
Dordrecht: heeft slechts een secundair regionaal centrum onder zich.
Haarlem: heeft slechts twee tertiare regionale centra onder zich.
Leeuwarden heeft twee secundaire regionale centra onder zich (Sneek en Heerenveen) en drie tertiaire regionale
centra (Harlingen, Dokkum, Drachten). De andere steden zitten bij deze aantallen in meer of mindere mate in de
buurt, alleen Groningen scoort met drie secundaire regionale centra en vijf tertiare centra hoger. (Zie ook
Bosatlas). Het aantal centra onder een primair regionaal centrum houdt nauw verband met de omvang van het
verzorgingsgbied van het primair regionaal centrum (zowel qua inwonertal als grondgebied) en de verhouding
inwonertal centrumgemeente ten opzichte van totale verzorgingsgebied. Juist dit gegeven bepaalt hoe breed 'de
schouders' van de centrumgemeente zijn in verhouding tot het verzorgingsgebied als 'last'. Voor 8
centrumgemeenten geldt dus dat zij wat dit aspect betreft met Leeuwarden vergelijkbaar zijn. Om dit te
illustreren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de uitgaansfunctie. Steden als Leeuwarden zijn gastheer of
gastvrouw voor bezoekers afkomstig uit een ruime straal rond de centrumgemeente.
2. provincie-hoofdstad
Van de overblijvende centrumgemeenten zijn Alkmaar, Breda en Eindhoven geen provincie-hoofdstad. Deze
vallen om deze reden dus af als bench-mark voor Leeuwarden, hun bestuurlijke rol is anders. (Daarnaast geldt
voor Eindhoven dat deze stad ruim twee maal zo veel inwoners telt dan Leeuwarden.)
3. bijzondere omstandigheden
Door de fusie met Rosmalen valt de centrumgemeente 's Hertogenbosch af als bench-mark. Enerzijds zit er
daardoor een trendbreuk in het statistisch materiaal anderzijds is 's Hertogenbosch samengevoegd met een
rijkere randgemeente.
De bench-mark steden met in beknopt de sociaal-economische verschillen met Leeuwarden (88.000 inwoners)
Over blijven: Groningen (170.000 inwoners en landsdelige concurent) Zwolle (102.000 inwoners en landsdelige
concurent), Maastricht (119.000 inwoners), Arnhem (135.000 inwoners).
Over deze steden kan opgemerkt worden dat met name Zwolle en (in veel) mindere mate Maastricht een wat
sterkere sociaal-economische structuur kennen. Zwolle heeft verhoudingsgewijs (ten opzichte van het aantal
inwoners) en absoluut lager aantal uitkeringsgerechtigden (ABW/RWW in 1995; ongeveer de helft van het
Leeuwarder aantal), Maastricht kent verhoudingsgewijs ook wat minder uitkeringsgerechtigden, zo'n 20%.
Groningen daarentegen kent meer uitkeringsgerechtigden, verhoudingsgewijs 25% meer dan Leeuwarden.
Arnhem zat er in 1995 relatief 10% boven. Voor de gestandaardiseerde besteedbare huishoudinkomens geldt dat
deze in Zwolle zo'n 10% hoger liggen dan in Leeuwarden, in Maastricht zo'n 3%, zo'n 2% in Arnhem. In
Groningen liggen deze ruim 1% lager dan in Leeuwarden (Bron: CBS, Regionale Inkomensontwikkeling 1994).