Blad 2 In 198 9 stelde de gemeente voor om een locatie ten oosten van de Grote Wielen aan te wijzen. De stichting De Fryske Möle, die zich kandidaat had gesteld voor de overname en het weer maalvaardig maken van de molen, kon zich in dit voorstel vinden. De financiering van de verplaatsing en het in maalvaardige toestand brengen bleef echter een knelpunt. In oktober 1990 bracht een firma offerte aan de gemeente Leeuwarden uit voor de verhuizing. De achterliggende gedachte was om de kosten van de verplaatsing te dekken uit de baten van grondexploitatie - er zou aan het Kalverdijkje immers een strook grond vrijkomen die geschikt was voor hergebruik. Met instemming van Hüs en Hiem en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werd tweeënhalf jaar later de procedure ingezet voor een verplaatsingsvergunning op grond van de Monumentenwet, doch marktontwikkelingen hadden het onderwijl onaannemelijk gemaakt dat er op korte termijn woningbouw aan het Kalverdijkje zou worden gepleegd en er derhalve financiële middelen beschikbaar zouden komen voor de verhuizing. De brand die in het najaar van 1994 de molen in rook deed opgaan, maakte voor het moment een einde aan alle gesprekken Na de brand Na de vlammenzee was weinig van de molen overgebleven: zwartgeblakerde delen van het houtskelet, de uit 'geeltjes' opgetrokken fundering, de wiekenas en enkele roeden. Voor de toekomst van de molen werden verschillende scenario's bedacht: herbouw op dezelfde locatie aan het Kalverdijkje en overname van het restant om elders de molen te herbouwen. Een eerste mogelijkheid was herbouw op de oude plek. De kosten hiervan werden door de Dienst Welzijn en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg geraamd op f 400.000,- a f 450.000,- excl. BTW. Ondanks de brand bleef een deel van de verplaatsingskosten van in totaal circa f 80.000,- overeind (bouwrijp maken van nieuwe locatie en dergelijke). De totale kosten zouden dan f 440.000,- a f 490.000,- excl. BTW belopen. Daar staat tegenover dat de verzekeringsmaatschappij alleen de opruimkosten van de restanten aan het Kalverdijkje als premie heeft willen uitkeren, te weten f 35.000,-. Dit met de beschikbare begrotingsruimte voor regulier onderhoud die na de brand bleef gereserveerd, bracht het totale beschik bare bedrag op ruim f 40.000,- in 1995. Na aftrek van de kosten die zijn gemaakt om de restanten te vrijwaren van vernieling en/of diefstal en van afboeking van de resterende (geringe) boekwaarde van de molen per 1 januari 1996 resteert thans nog een bedrag van ongeveer f 37.600,-. Een eenvoudige rekensom leert dan dat de gemeente uit eigen middelen f 402.400,- a f 452.400.- excl. Blad 3 BTW op tafel moet leggen alvorens tot herbouw kan worden overgegaan. Het is onrealistisch te veronderstellen dat er binnen een redelijk afzienbare termijn zicht komt op financiële dekking van zo'n fors bedrag, mede gelet op het achterwege blijven van woningbouwontwikkelingen Een tweede mogelijkheid was overname van de bruikbare onderdelen van de molen met de bedoeling deze buiten de gemeentegrenzen te herbouwen. In reactie op verzoeken van de Stichting Aylvapolder en later van de Stichting Stadsbeeld Hindelopen om overname van het molenrestant, heeft de gemeente aan deze stichtingen respectievelijk eind 1996 en begin 1998 een voorstel gedaan. Zij stelde hun bovendien een financiële tegemoetkoming van f 50.000,- in het vooruitzicht (f 37.500,- aan verzekerings- en onder- houdsgelden en f 12.500,- ten laste van Onvoorzien Stadsvernieuwing 1997). Alle goede bedoelingen ten spijt werd in brieven van respectievelijk 9 december 1997 en 11 november 1998 gesteld dat - wegens financiële obstakels - het voorstel niet kon worden aanvaard. Hiermee kwam een einde aan de pogingen de molen elders te doen laten herrijzen. Uit de brand Uit voorafgaande blijkt dat noch herbouw, noch overname en verplaatsing haalbare opties zijn. In beide gevallen zou het gaan om een reconstructie van een object dat op zich al geen uniciteitswaarde bezat. Bovendien zijn de kosten zeer hoog en bestaan er geen zekerheden voor financiële dekking. Ten langen leste stellen wij u daarom thans voor om de molen af te (laten) voeren van de rijksmonumentenlijst. De bevoegdheid daartoe berust bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (Mw 1988, art. 8, lid 1), zodat uw besluit het karakter heeft van een verzoek aan de Minister. Wanneer de Minister instemt met het voorstel tot afvoering kan ingegaan worden op een verzoek van de Stichting Fryske Möle tot overname van de restanten. De stichting heeft tientallen molens in Fryslan in eigendom en heeft tot taak deze te onderhouden. Enige tijd geleden heeft zij de gemeente laten weten dat, mocht het niet tot herbouw van de molen op enigerlei plek in Fryslan kunnen komen, zij interesse heeft in overname van de nog bruikbare onderdelen als roeden en geeltjes; deze zullen dan gebruikt kunnen worden voor molens elders in Fryslan. Bij overdracht van de resten zal de Stichting gevraagd worden de onderdelen met name te bestemmen voor restauratieplannen (voor zover aanwezig) in een van de buurgemeenten. Gebleken is al dat de gemeente Leeuwarderadeel bij een restauratie van een molen de resten goed zou kunnen gebruiken. Overdracht aan bijvoorbeeld de gemeente Leeuwarderadeel past in het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2000 | | pagina 487