20 2.1.5 Het budgetrecht van de Raad 2.1.6 Treasury 2.2 PERSONEEL EN ORGANISATIE U aangezien in Nederlandse verhoudingen een gemeente niet failliet kan gaan. Bijkomend punt van aandacht is nog dat het begrip eigen vermogen, door de specifieke invulling die aan het begrip bestemmingsreserves wordt gegeven, afwijkt van wat daaronder verstaan wordt bij inkomensvormende organisaties. Nog niet bestede doelsubsidies van andere overheden worden op grond van de comptabiliteitsvoorschriften opgenomen onder bestemmingsreserves, terwijl zij op grond van bedrijfseconomische criteria vaak meer thuis horen onder schulden. Bij de opstelling van het bestuursprogramma is de gewenste minimale omvang van het vrij beschikbare eigen vermogen (algemene reserve) gesteld op 15 miljoen gulden. Hoewel dit bedrag vrij willekeurig gekozen is, is het in de huidige college periode goed werkbaar gebleken. Enerzijds is het van belang dat de omvang van de Algemene Reserve zodanig is dat het in redelijke verhouding staat tot de in de risicoparagraaf genoemde risico's. Anderzijds zou het verhogen van de Algemene Reserve tot het maximum van alle risico's een te groot beslag leggen op het vermogen en leiden tot het beperken van incidenteel nieuw beleid en investeringen. Uitgangspunt is dat voor een gezonde financiële positie van de gemeente het belangrijker is te blijven investeren in de ontwikkeling van de stad, zodat haar (economische) basis wordt versterkt, dan een hoge Algemene Reserve te vormen. Bij de keuze of incidentele inkomsten worden toegevoegd aan bestemmingsreserves zoals het Strategisch Investerings- en Ontwikkelingsfonds (SIOF) of aan de Algemene Reserve is dit uitgangspunt een belangrijke wegingsfactor. Door de Gemeenteraad is gevraagd nog eens aandacht te besteden aan de minimale stand van de algemene reserve Op grond van voorgaande uitgangspunten zien wij geen aanleiding om de hoogte daarvan bij te stellen. Daarbij hebben wij ook overwogen dat bij een ernstige calamiteit als noodscenario eventueel een beroep gedaan kan worden op een deel van de bestemmingsreserves. Samenstelling van het vermogen Bij de beoordeling van de vermogenspositie van de gemeente speelt niet alleen de hoogte van het eigen vermogen een rol, maar ook de samenstelling daarvan. Het eigen vermogen kan gedefinieerd worden als het verschil in waarde tussen bezittingen en schulden (inclusief voorzieningen). Als de bezittingen te hoog of de schulden te laag gewaardeerd worden, wordt het eigen vermogen te hoog voorgesteld. Als basis voor de waardering van activa (bezittingen) geldt, in overeenstemming met de comptabiliteitsvoorschriften, de historische kostprijs van de activa. Op de vaste activa wordt lineair afgeschreven op basis van de geschatte levensduur. Voor oude investeringen die een ander afschrijvingsregiem of een langere afschrijvingsduur kennen, geldt een uitsterf systeem. Eenmalige bijdragen van derden of uit de reserves worden ineens afgeboekt. Immateriële activa worden bij voorkeur ineens afgeboekt. Op grond van argumenten (bijvoorbeeld aantoonbaar maatschappelijk rendement) kan van deze regel worden afgeweken. Voor calculeerbare risico's worden voorzieningen getroffen. PERSPECTIEFNOTA 2002 - 2005 De laatste jaren is de gemeentelijke balans belangrijk opgeschoond door aanpassing van afschrijvingstermijnen en afboeking van immateriële activa. Verdere balanssanering zal afhankelijk van de financiële ruimte afgewogen worden tegen andere prioriteiten. Het moge duidelijk zijn dat de toepassing van bedrijfseconomische maatstaven tot een totaal andere omvang van het eigen vermogen zal leiden. Veel gemeentelijke activa, zoals bijvoorbeeld de hele infrastructuur kennen geen directe noch een indirecte opbrengstwaarde voor de gemeente. (Niemand wil ze kopen en een bijdrage tot de winst leveren ze ook niet, integendeel er zijn alleen maar extra onderhoudskosten mee gemoeid.) Volgens bedrijfseconomische criteria zouden dit soort activa moeten worden afgeboekt. Het waarderen van deze activa op de balans wordt verantwoord geacht omdat, ook al leveren ze geen financieel rendement op voor de gemeente als instelling, ze wel een maatschappelijk rendement op leveren. Het budgetrecht berust bij de Raad. Dit betekent niet alleen dat verplichtingen die aangegaan worden, moeten passen binnen de in de begroting aangegeven bestemming, maar ook dat daarbij behorende prestaties moeten worden geleverd. Op uitvoeringsniveau zal het realiseren hiervan nog de nodige inspanning vergen van zowel de Raad (het concreet definiëren van de prestaties) als de ambtelijke organisatie (het verschaffen van de benodigde informatie daarover). De uitgangspunten van het treasury beleid zijn vermeld in het in 2000 vastgestelde treasuiystatuut. Uitgangspunt is integrale financiering van de eigen gemeentelijke investeringen en activiteiten. Daartoe worden zonodig middelen aangetrokken bij financiële instellingen, waarbij altijd meerdere offertes worden opgevraagd. De leningstermijn wordt vastgesteld op basis van de gemiddelde afschrijvingstermijn van de te financieren investeringen, een in de tijd evenwichtige verdeling van het renterisico en de hoogte van de rentetarieven. Eventueel tijdelijk overtollige middelen worden uitgezet bij één van de daartoe in de treasuiyparagraaf aangewezen instellingen. Ook daarbij worden meerdere offertes opgevraagd. De renteontwikkeling wordt actief gevolgd en op basis van die ontwikkeling en de verwachtingen daaromtrent kan worden besloten tot vervroegde aflossing van leningen dan wel vroegtijdige rentefixatie voor aan te trekken leningen. De strak geordende maatschappij met zijn vaste structuren, zekerheden, opvattingen en ambities over de maakbaarheid van de samenleving vroeg om een dito organisatie. Een organisatie met een duidelijke hiërarchie, strakke beheersing van de bedrijfsprocessen (Command Control), vaste PERSPECTIEFNOTA 2002 - 2005

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2001 | | pagina 262