Nummer 24117
AvdV/DW
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van
6 december 2001 (bijlage nr. 192);
gelet op het bepaalde in artikel 225 van de Gemeentewet;
BESLUIT:
vast te stellen de:
Verordening op de heffing en de invordering van
parkeerbelastingen 2002
Begripsomschri j ving
Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
a. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen
of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de
tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het
onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het
onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de
gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande
terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan
niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
b. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van
een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande
dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het
krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aan
gehouden register van opgegeven kentekens als houder
wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het
motorrijtuig opgegeven kenteken ten tijde van het
parkeren in het register was ingeschreven;
c. parkeerapparatuur; parkeermetersparkeerautomaten, met
inbegrip van verzamelparkeermetersen hetgeen naar
maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerappa
ratuur wordt verstaan.
Blad 2
Belastbaar feit
Artikel 2
Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende be
lastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig
op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de
daarin aangewezen gevallen door het college van bur
gemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en
wi j ze
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende
vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in
die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Belastingplicht
Artikel 3
1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt
geheven van de degene die het voertuig heeft geparkeerd.
2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede
aangemerkt
a. degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen
geeft of heeft gegeven de belasting te willen
voldoen;
b. zolang geen voldoening van de belasting genoemd in
artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de hou
der van het voertuig, met dien verstande dat
le indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane
huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt
wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze
overeenkomst de huurder van het voertuig was,
niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt
als degene die het voertuig heeft geparkeerd;
2e indien blijkt dat een ander in het kentekenregis
ter had moeten staan ingeschreven, die ander
wordt aangemerkt als degene die het voertuig
heeft geparkeerd.
3. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt
niet geheven van degene die op de voet van het tweede
lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft
geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk
maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn
wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit
gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
4. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt
geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.