Nummer 24120
AvdV/DW
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van
6 december 2001 (bijlage nr. 192);
gelet op artikel 221 van de Gemeentewet;
BESLUIT:
vast te stellen de:
Verordening op de heffing en de invordering van
roerende-zaakbelastingen 2002.
Begripsomschrijving
Artikel 1
In deze verordening
a. Invorderingswet
b. Monumentenwet:
c. Natuurschoonwet
d. ruimte:
e. woonruimte:
f. bedrijfsruimte:
wordt verstaan onder:
de Invorderingswet 1990 (Stb. 221);
Monumentenwet 1988;
Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989, 252);
een roerende woon- of bedrijfsruimte welke
duurzaam aan een plaats gebonden is en
dient tot permanente bewoning of permanent
gebruik;
een ruimte waarvan de vastgestelde waarde
in hoofdzaak kan worden toegerekend aan
delen van de ruimte die dienen tot woning
dan wel volledig dienstbaar zijn aan
woondoeleinden
een ruimte die niet kan worden aangemerkt
als woonruimte.
Belastingplicht
Artikel 2
1. Onder de naam "roerende-zaakbelastingen" worden ter zake van
binnen de gemeente gelegen ruimten twee directe belastingen
geheven
Blad 2
a. een gebruikersbelasting van degene die - naar de
omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het
kalenderjaar een ruimte al dan niet krachtens eigendom,
bezit beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van
het kalenderjaar van een ruimte het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht.
Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:
a. gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als
gebruik door een door de in artikel 231, tweede lid,
onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar aan te
wijzen lid van dat huishouden;
b. gebruik door degene aan wie een deel van een ruimte in
gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene
die dat deel in gebruik heeft gegeven;
c. c. het ter beschikking stellen van een ruimte voor voltij-
dig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die
ruimte ter beschikking heeft gesteld.
Degene die, in het vorige lid, onder b bedoelde deel of onder
c bedoelde ruimte ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die
ruimte ter beschikking is gesteld.
Belastingobject
Artikel 3
Als één ruimte wordt aangemerkt:
a. een binnen de gemeente gelegen ruimte;
b. een gedeelte van een onder a bedoelde ruimte dat blijkens
zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te
worden gebruikt;
c. een samenstel van twee of meer van de onder a bedoelde
ruimten of onder b bedoelde gedeelten daarvan die bij
dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de
omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
d. het binnen de gemeente gelegen deel van een onder a bedoelde
ruimte, van een onder b bedoeld gedeelte daarvan of van een
onder c bedoeld samenstel
Grondslag en maatstaf van heffing
Artikel 4
1. De maatstaf van heffing is de waarde die aan de ruimte dient
te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom
daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de
ruimte in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en
in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.