Blad 4
Geluidproblematiek busbaan
In het kader van het bestemmingsplan is akoestisch
onderzoek uitgevoerd naar de consequenties van de aanleg
van de busbaan langs de Harlingerstraatweg
Aanvankelijk werd er van uitgegaan dat de toename van de
geluidbelasting op de daaraan gelegen woningen als gevolg
van de busbaan zodanig laag was dat er geen sprake was een
reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, zodat er
van werd uitgegaan dat er voor deze geluidtoename geen
hogere grenswaarde hoefde te worden aangevraagd bij de
provincie. Hierbij was echter geen rekening gehouden met de
autonome groei van het wegverkeer. Als deze wordt meegeteld
wordt de geluidtoename groter en is er wel sprake van een
reconstructie. Na de tervisielegging van het ontwerp-
bestemmingsplan is bij nader inzien geoordeeld dat de
autonome groei wel moet worden meegerekend en dat dus wel
sprake is van een reconstructie, zodat alsnog een hogere
waarde moest worden aangevraagd bij de provincie. Dit
betekende dat het voorliggende bestemmingsplan pas kon
worden vastgesteld na verlening van die hogere waarde.
In oktober 2000 is het akoestisch onderzoek aangepast.
Vervolgens is de noodzakelijke procedure op grond van de
Wet geluidhinder gestart. Na tervisielegging van het
ontwerp-verzoek om een hogere waarde is het verzoek tot
vaststelling van hogere waarden in december 2000 ingediend
bij de provincie. In februari 2001 wees de provincie erop
dat het hier zogeheten saneringswoningen betreft. Dit zijn
bestaande woningen, waarvan de geluidbelasting eigenlijk
juist teruggebracht zou moeten worden. In zodanig geval kan
de provincie pas een hogere waarde vaststellen in verband
met de reconstructie van een weg, nadat door de Minister
van VROM een hogere (sanerings-)grenswaarde vastgesteld is.
Omdat een dergelijke beschikking van de minister ontbrak is
ons verzoek vervolgens niet door de provincie in
behandeling genomen.
Om een grenswaardebeschikking voor de betreffende woningen
bij de Minister aan te vragen, was inzicht nodig in de
noodzakelijke gevelisolatiemaatregelen voor de betreffende
woningen. Dit onderzoek was in april 2001 gereed.
Aansluitend is het verzoek om een hogere waarde op 27 april
2001 bij de minister ingediend. Op 16 juli 2001 hebben wij
de beschikking van de Minister ontvangen. Hierin zijn ten
behoeve van de sanering de ten hoogste toelaatbare waarden
voor de geluidbelasting en de noodzakelijke geluidwerende
maatregelen vastgesteld.
Uiteindelijk is in augustus 2001 een nieuw verzoek tot
vaststelling van hogere waarden in verband met de
reconstructie ingediend bij de provincie. Bij besluit van
12 oktober 2001, kenmerk 465333, hebben Gedeputeerde Staten
de hogere waarden vastgesteld. Het besluit is aan ons
Blad 5
verzonden op 15 oktober 2001 en is als bijlage 2 bij dit
raadsvoorstel gevoegd.
Alles met elkaar heeft het dus meer dan een jaar geduurd
voordat deze formele belemmering voor de vaststelling van
het bestemmingsplan was opgeheven, zodat het plan pas nu
aan u ter vaststelling kan worden aangeboden.
Vuurwerkproblematiek
In de tussentijd hebben zich ook een aantal
beleidsontwikkelingen voorgedaan in verband met de aan te
houden veiligheidszones rondom vuurwerkbedrijvenHier was
in het ontwerp-bestemmingsplan al wel rekening mee
gehouden, maar zicht op een concrete oplossing was er toen
nog niet
Regeling in het ontwerp-plan
Toen het bestemmingsplan op 27 juni 2000 ter visie werd
gelegd lag de vuurwerkramp van Enschede van mei 2000 nog
vers in het geheugen. Naar aanleiding hiervan werd verwacht
dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieu (VROM) snel met nieuwe richtlijnen zou komen voor
vuurwerkbedrij ven
De uitwerking hiervan kon sanering betekenen of een vorm
van handhaving van de in het plangebied aanwezige
vuurwerkbedrijvenGelet op het feit dat de
vuurwerkbedrijven volgens de toen geldende inzichten aan de
milieunormen voldeden, werd er in het ontwerp-plan voor
gekozen deze bedrijven vooralsnog te handhaven. Hiertoe
waren deze bedrijven door een aanduiding op de plankaart
inbestemd en waren deze alléén hier mogelijk, dit gedurende
een termijn van maximaal 3 jaar. In het plan werd bepaald
dat, mocht uit de nieuwe inzichten op korte termijn (binnen
3 jaar) blijken dat de vuurwerkfabriek en/of de vuurwerk-
handel niet kon/konden worden gehandhaafd, deze aanduiding
van de plankaart kon worden verwijderd. Wanneer zou blijken
dat de vuurwerkfabriek en/of de vuurwerkhandel kon/konden
worden gehandhaafd, kon de tijdelijke bestemming middels
een hiertoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid worden omgezet
in een definitieve bestemming. Hierbij kon eventueel ook
onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende soorten
activiteiten, bijvoorbeeld vuurwerkfabriek niet handhaven,
vuurwerkhandel wél.
Op 8 november 2000 werd er door het ministerie van VROM een
brief over vuurwerkopslag aan alle gemeenten verzonden.
Deze brief hield een aankondiging in van een beoogde
integrale regeling inzake vuurwerk in één besluit op grond
van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet milieube
heer. Vooruitlopend op de nieuwe regeling werden in de
brief een aantal adviesrichtlijnen gegeven voor aan te