Blad 2
te blijven, de raad zal besluiten dit nadeel naar
billijkheid te compenseren, voor zover de compensatie van
dit nadeel niet of niet voldoende op andere wijze is
gewaarborgd.
Onder het kopje Voorzienbaarheid (7.4) overweegt de
adviescommissie o.a. dat het, gelet op het beleid van
gemeenten om hun verkeerssituatie zo veilig mogelijk te
maken en daarmee ook aantrekkelijker voor het winkelend
publiek, niet geheel en al onvoorzienbaar was dat door de
gemeente Leeuwarden op enig moment maatregelen zouden
worden getroffen om de situatie op het vliet veiliger te
maken en aan te passen aan de eisen van deze tijd. De
adviescommissie overweegt verder dat nu het besluit tot
herinrichting ten tijde van de overname van de slagerij
reeds was genomen, de herinrichting van het Vliet naar haar
mening voorzienbaar mag worden geacht voor verzoeker. Dit
betekent dat hij ook bij de investeringsbeslissing voor de
overname van de zaak daarmee rekening had kunnen en moeten
houden.
Wat betreft het normaal maatschappelijk risico (7.5) is de
adviescommissie van mening, dat de maatregelen die zijn
getroffen voor de reconstructie van het Vliet in beginsel
vergelijkbare consequenties zullen hebben voor de onder
nemers aan het Noordvliet en Zuidvliet. Immers meerdere
ondernemers zijn gedurende de periode van maart tot en met
november (2000) minder goed bereikbaar geweest voor het
winkelend publiek. Men heeft uit de beschikbaar gestelde
informatie begrepen dat ondanks de werkzaamheden het Vliet
gedeeltelijk bereikbaar is geweest, echter niet te allen
tijde als doorgaande route naar en vanuit de binnenstad kon
fungeren
Wat betreft het aspect actieve risicoaanvaarding (7.6)
merkt de adviescommissie op dat verzoeker ten tijde van de
overname van de slagerij en de daarbij behorende investe
ringsbeslissingen redelijkerwijze rekening had kunnen en
moeten houden met de op handen zijnde herinrichting van het
Vliet. Hij had zich moeten informeren over eventuele op
handen zijnde plannen. Nu hij niet heeft geïnformeerd en
dit risico heeft aanvaard dient een mogelijk nadeel
tengevolge van de werkzaamheden volledig ten laste van hem
te blijven.
De adviescommissie heeft zich vervolgens gebogen over de
vraag of het door verzoeker genoemde nadeel een gevolg is
van rechtmatige uitvoeringshandelingen (7.7.1 Causaliteit).
Omdat de uitvoeringshandelingen met betrekking tot het
Vliet hebben plaatsgevonden in de periode van maart 2000
tot en met november 2000 kan alleen in die periode sprake
zijn van eventueel nadelige consequenties voor de
Blad 3
exploitatie van de slagerij van verzoeker. Uit het verzoek
en uit de overgelegde lijst met omzetten blijkt dat reeds
vanaf de opening van de slagerij van verzoeker in september
1999 de werkelijk gegenereerde omzet afwijkt van de
verwachte omzet. De adviescommissie heeft een onderzoek
ingesteld naar de oorzaak van deze afwijking en de
bevindingen gedaan zoals die in haar advies zijn vermeld.
De adviescommissie merkt vervolgens op (blz. 15) dat het
forse verschil van de gerealiseerde bruto-omzet ten
opzichte van de verwachte omzet blijkens tabel 1 niet c.q.
althans niet zichtbaar verwijtbaar is aan het feit dat in
de periode april tot en met augustus 2000 de winkel
moeilijk bereikbaar was. Ook in de twee hieraan vooraf
gaande kwartalen was de gerealiseerde omzet circa eenderde
lager dan de begrote omzet. De adviescommissie is van
mening dat andere factoren, zoals bijvoorbeeld een te hoog
verwachtingspatroon, een rol van betekenis gespeeld zouden
kunnen hebben. Hiernaast kan een reden voor de daling van
de omzet de invloed van de seizoenen zijn. In het advies
wordt nader op een en ander ingegaan.
Daarnaast - aldus het advies - heeft de adviescommissie uit
stukken van de gemeente vernomen dat pas begin juni de
werkzaamheden aan het westelijke deel van het Vliet aan de
noordkant van start zijn gegaan. De slagerij van verzoeker
is gesitueerd aan de zuidkant van het westelijke deel van
het Vliet. Gebleken is dat pas eind augustus de trottoirs
en de parkeerzone op dit gedeelte van het Vliet zijn
opengebroken. Zoals uit de foto's opgenomen in de bijlage
blijkt is het duidelijk dat verzoeker van deze herinrich
ting overlast heeft ondervonden. Hiervoor is echter reeds
aangegeven, aldus het advies, dat de adviescommissie van
mening is dat deze overlast onder het ondernemersrisico
valt en volledig voorzienbaar was voor verzoeker.
De adviescommissie is, gelet op het in het advies gestelde,
van mening dat verzoeker met het door hem overhandigde
bewijsmateriaal niet overtuigend heeft aangetoond dat
schade is ontstaan door de werkzaamheden zoals die zijn
uitgevoerd aan het Vliet.
De adviescommissie is daarom van mening dat in de onder
havige situatie voor verzoeker sprake is van een normaal
maatschappelijk risico en een actieve risicoaanvaarding,
zodat er geen sprake is van aan de gemeente verwijtbare
omstandigheden die aan de vermindering van de omzet hebben
bijgedragen en dat verzoeker geen schade lijdt die op grond
van nadeelcompensatie op basis van de Nadeelcompensatie-
verordening van de gemeente Leeuwarden 1999 voor vergoeding
in aanmerking komt