Zelfanalyse risico's lager in de organisatie vastgelegd. Voor het eerst werd er gewerkt met bestuursopdrachten: omvangrijke opgaven voor de ambtelijke organisatie werden vooraf onderworpen aan richtinggevende politieke uitspraken over de ontwikkelingslijn waarop de beleidsvorming zich zou moeten richten. Terugblikkend kan worden vastgesteld dat de gemeentelijke bedrijfsvoering in deze periode niet op orde was. Pas vanaf de gemeenterekening over het jaar 1993 lukte het om de jaarlijkse achterstand in het uitbrengen van de gemeente rekening weg te werken. De begroting in die tijd bevatte voornamelijk financiële informatie en kon in de praktijk ver uit de pas lopen met de werkelijke ontwikkelingen van kosten. In die vorm bevatte het ook onvoldoende basis voor adequate politieke sturing. Deze periode werd bovendien gekenmerkt door de moeilijke financiële situatie waarin de gemeente verkeerde. Als gevolg van bezuinigingen door het rijk, de overdracht van nieuwe bestuurstaken (en geen middelen: onderwijs, milieu) en tegenvallende inkomsten werd de noodzaak om grootschalige ingrepen door te voeren onvermijdelijk. Er werd een kerntakendiscussie gevoerd en werden noodgedwongen keuzes gemaakt om voor langere termijn een herstructurering door te voeren met als inzet een bezuiniging van 20 miljoen gulden. In dit tijdvak was sprake van elkaar opvolgende bezuinigingsronden die nodig waren om het structurele tekort uit de voorgaande begroting te dekken. Deze zwakke financiële positie heeft zijn sporen nagelaten op de beleidsruimte waar binnen de gemeente kon opereren en leidde tot een verminderde dynamiek in de beleidsontwikkeling (geen nieuwe plannen). De bezuinigingen hebben bovendien negatieve consequenties gehad voor de kwaliteit en omvang van de personeelsformatie. De opgedane ervaringen werden omgezet in een aanscherping en bijstelling van het besturingsmodel, dat daarna onder de naam LIS Leeuwarden In Stelling bekend is geworden. Het was ook de periode waar in korte tijd de ambtelijke managementtop in zijn geheel van samenstelling veranderde en waarin een politiek-bestuurlijke crisis tot het aftreden van het college van B&W leidde. In retrospectief kan van de periode tot 1995 worden vastgesteld, dat er aan het begin een start is gemaakt met een geheel nieuw organisatieconcept op basis van vooruitstrevende ambities, dat daarin de bedrijfsvoering sterk onderbelicht is gebleven en dat ingrijpende bezuinigingen en discontinuïteit in politiek bestuur en ambtelijke top tot achterstanden hebben geleid. Tegelijkertijd is in deze periode een eerste bescheiden basis gelegd voor een betere bedrijfsvoering. De tijd van de grote verwachtingen (1995- 1998) Met de tussentijdse start van een nieuw geformeerd en anders samengesteld college brak in 1995 een tijdperk van opbouw aan. Er werd een begin gemaakt met verbeteringen op het terrein van organisatieontwikkeling en management (implementatie van LIS-besturingsconcept), bedrijfsvoering (opbouw van planning en controlcyclus, centrale aansturing van de vernieuwing van de Zelfanalyse risico's bedrijfsvoering) en strategieontwikkeling. Om het proces van cultuurverandering daadwerkelijk inhoud te geven - dat was daarvoor wel als ambitie geformuleerd, maar niet in gang gezet - werd veel energie gestoken in coaching, opleiding en training (learning by doing). Tegelijkertijd werden er belangrijke stappen gezet in het personeelsbeleid (werving, selectie, mobiliteit). Bovendien groeide het besef dat voor de bepaling van de hoofdlijnen van het beleid een nieuw integratiekader nodig zou zijn in de vorm van een lange termijnvisie op de toekomst van de gemeente. Deze strategische visie (LEVI 2030) kwam aan het eind van deze periode gereed. De procesmatige ontwikkeling die de ambtelijke organisatie heeft doorgemaakt bij de opstelling van dit document leidde op zijn beurt tot nieuwe integratieslagen omdat visies op de ruimtelijk, sociale en economische ontwikkeling van de stad opnieuw werden bezien en met elkaar werden geconfronteerd. In politieke zin vormt het de opmaat voor een toetsingskader ter bepaling van prioriteiten en wenselijk geachte oplossingsrichtingen voor gemeentelijke vraagstukken. Eveneens werd een belangrijke integratieve waarde binnen de beleids ontwikkeling bereikt door het grotestedenbeleid, dat het met elkaar verknopen van beleidsterreinen als randvoorwaarde stelt en dat geleid heeft tot een Meerjaren Ontwikkelingsprogramma (MOP). Daarin zijn de strategische doelen van de gemeente in een operationeel kader geplaatst zodat in meetbare termijn is aangeven welke resultaten de gemeente wil behalen. De inzet in deze periode leidde tot herkenbare resultaten. De bedrijfsvoering kon worden verbeterd doordat de op output gerichte productbegroting ingang had gevonden en er met de raad strategische discussies op hoofdlijnen konden worden gevoerd aan de hand van de Perspectiefnota. Deze instrumenten legden een koppeling tussen beleidsprestaties en het benodigde budget en maakten daarmee het zicht op inkomsten en uitgaven transparanter Bestuurlijk is van belang dat ook de algehele financiële huishouding flink op orde is gebracht. Sinds 1996 kan de gemeenteraad telkens incidentele en structurele bestedingsruimte worden geboden terwijl de staat van de algemene reserve aanzienlijk is verbeterd en het grondbedrijf is gesaneerd en weer winstgevend is geworden Een vergelijkbaar positief beeld betreft de bestemmingsreserves. Ook lukte het voor lange termijn middelen vrij te spelen in de gemeentebegroting waarmee een omvangrijk structuurfonds werd gevormd, waardoor de gemeentelijke co-financiering bij het aantrekken van Europese, rijks- en provinciale convenantgelden weer tot de mogelijkheden ging behoren. Dit heeft grote investeringen in de versterking van de structuur van de stad mogelijk gemaakt. Er ontstond in dit tijdvak een verbeterde wisselwerking en samenwerking tussen het college van B. en W. en de Directieraad. Door helderheid over de rol van de gemeentesecretaris (eindverantwoordelijk algemeen directeur in plaats van primus inter pares) verbeterde het functioneren en het imago van de directieraad en daarmee de centrale aansturing en de aanpak van beleid en uitvoering. Vastgesteld kan worden dat waar het gaat om aanvaardbare risico's (risicoprofiel) er ten opzichte van de voorafgaande periode een verbetering is 10

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2002 | | pagina 99