Management samenvatting
In 1997 verscheen het 'Kabinetsstandpunt over de vernieuwing van het bodemsaneringsbeleid'.
Een belangrijk voornemen daarin betrof het vergroten van de slagvaardigheid van de overheid op
bodemgebied en het opheffen van stagnatie. Met de resultaten van de beleidsvernieuwing
bodemsanering moeten de oorzaken van de stagnatie worden weggenomen teneinde de volgende
dubbele doelstelling te verwezenlijken:
het opheffen van stagnatie in ruimtelijke en economische processen; en
het realiseren van de bodemdoelstellingen in het NMP-3.
Voor het halen van de dubbeldoelstelling gaat het nieuwe bodembeleid uit van een maximale
integratie van bodemsanering in andere maatschappelijke activiteiten en dynamiek. Dit betreft
enerzijds ruimtelijke dynamiek in zowel het stedelijk als het landelijk gebied en anderzijds
ondernemingsdynamiek. Dit betekent dat voor bodemsanering aansluiting moet worden gezocht
bij locale en regionale investeringsprogramma's. Deze (markt)investeringen worden
medebepalend voor de planning, uitvoering en financiering van bodemsanering. Met deze
benadering sluit het nieuwe bodembeleid aan op de systematiek van de Wet stedelijke
vernieuwing en is het overdragen van bodemtaken van provincie naar gemeenten daarvan een
logisch vervolg.
Als onderdeel van het 'Uitvoeringsprogramma beleidsvernieuwing bodemsanering (UPR-BEVER)
is het overdragen van taken en bevoegdheden vervolgens uitgewerkt, hetgeen resulteerde in een
door het DUIV-overleg op 17 februari 2000 aanvaard voorstel voor het overdragen van alle
bodemtaken en -bevoegdheden, die er op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) zijn, van
de provincies naar de rechtstreekse ISV-gemeenten, waarvan de gemeente Leeuwarden er één
is.
Vervolgens zond de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
een brief aan de colleges van Burgemeester en Wethouders van deze gemeenten, waarin hij
vroeg om aan te geven of en wanneer men alle taken en bevoegdheden op zich zou willen
nemen.
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leeuwarden heeft de minister
geantwoord, dat zij voor haar grondgebied alle taken en bevoegdheden van de Wbb per 1 januari
2003 van de provincie overnemen.
Voorts is eind 2000 een uitbreiding van artikel 88 van de Wet bodembescherming in werking
getreden op grond waarvan het mogelijk wordt om door middel van een AMvB taken en
bevoegdheden die in deze wet aan de provincie worden opgedragen, te attribueren aan de
gemeenten. Deze AMvB is op 15 november in werking getreden, waarmee de overdracht van de
bevoegd gezagtaken aan de gemeente per 1-1-2003 een wettelijke grondslag heeft verkregen.
Ter voorbereiding van de overdracht van de bevoegd gezag taken is op initiatief van de gemeente
en in samenwerking met de provincie een project gestart met de volgende probleemstelling:
a: Wat zijn de gevolgen voor de gemeente Leeuwarden voor de uitvoering van de Wet
stedelijke vernieuwing Wsv en het vernieuwd bodembeleid (BEVER)?
b: Wat zijn de functies en taken van de gemeente als bevoegd gezag Wbb?
c: Hoe kan de samenwerking met de provincie het beste worden vorm gegeven voor de
korte (overdracht) en lange termijn (samenwerking ais collega bevoegd gezag)?
d: Wat zijn van dit alles de organisatorische en personele consequenties?.
Ad a) Wat zijn de gevolgen voor de gemeente Leeuwarden voor de uitvoering van de Wet
stedelijke vernieuwing Wsv en het vernieuwd bodembeleid (BEVER)?
Eén van de belangrijkste gevolgen van het UPR-BEVER (tevens een belangrijk idee achter de
invoering van het ISV) is het principe van de vangnetfinanciering (de overheid financiert
bodemsanering indien geen enkele andere partij daarop kan worden aangesproken) vervangen
wordt door een zogenoemd participatiestelsel, waarin de overheid geld actief en bewust besteedt,
daar waar het effectief is voor het bereiken van de gestelde doelen. Het accent ligt daarbij op het
behalen van een maximaal rendement van de 'milieugulden', door het genereren van gelden uit de
markt. Voor een optimale werking van het participatiestelsel wordt aansluiting gezocht bij
dynamiek.
Het nieuwe financieringssysteem houdt op hoofdlijnen het volgende in.
De gemeente ontvangt een vijfjaarsbudget voor respectievelijk het stedelijk gebied en het
niet-stedelijk gebied op basis van vijfjarenprogramma's
De bijdrage is gekoppeld aan een inspanningsverplichting voor de gemeente om circa 75%
van de saneringskosten door te berekenen aan derden (multiplier).
- De eigen bijdrage van de gemeente (7,5% 100.000,- per geval) komt te vervallen. De eigen
bijdrage van de gemeente is voortaan afhankelijk van de mate waarin kosteneffectief wordt
gesaneerd en de mate waarin het de gemeente lukt om geld van derden te genereren.
De gemeente legt aan het ministerie van VROM primair verantwoordelijkheid af over de
bereikte resultaten (prestatieverantwoording) en niet meer over de wijze waarop die resultaten
zijn bereikt (bestedingsverantwoordelijkheid op basis van single-audit).
Het nieuwe bodembeleid verdeelt het werkveld bodemsanering in drie segmenten, leder segment
heeft een eigen aanpak.