3.3.1 Inleiding 3.3.2 Informatiestrategie 3.3.3 Planning en programmering Bodembeleid 18 Meerjarenprogramma Wbb Ondernemingsgerichte branche gerichte benadering bij de programmering van de bodemtaken bij in gebruik zijnde bedrijfsterreinen. 3.3 Werkwijze als gevolg van de nieuwe bevoegd gezagtaken Wbb Wanneer voor de beschrijving van deze gevolgen opnieuw het schema 3.1 in beschouwing wordt genomen, dan blijkt dat de nieuwe taken zich onder de stippellijn bevinden. Het gaat om autonome verantwoordelijkheid voor de bodemkwaliteit, de besluitvorming en de controle en handhaving. De nieuwe taken zijn globaal beschreven in paragraaf 2.1. Ten aanzien van gevolgen voor de gemeentelijke organisatie wordt in de eerder genoemde brief van de minister, in navolging van het BEVER deelproject C-5 over de decentralisatie van bevoegd gezag taken, het volgende opgemerkt. Indien een rechtstreekse gemeente kiest voor uitvoering van de Wbb bevoegd gezag taken heeft dit bepaalde gevolgen voor haar organisatie. Op basis van de ervaring die de huidige 16 bevoegde gezagen (12 provincies en 4 grote gemeenten) hebben opgedaan met de uitvoering van de Wbb zijn in de brief een aantal algemene organisatorische aandachtspunten geformuleerd. Gemeenten kunnen deze aandachtspunten gebruiken bij het implementeren van de bevoegd gezag verantwoordelijkheden. Deze aandachtspunten hebben betrekking op de mogelijke kwantitatieve en kwalitatieve aspecten voor de gemeentelijke organisatie, zoals noodzakelijke deskundigheid en benodigde instrumenten. Evenals in het kader van ISV zal bodeminformatie een belangrijke plaats innemen. Met de overdracht van de bevoegd gezagtaken Wbb wordt de gemeente tevens expliciet verantwoordelijk voor het behalen van de NMP-3 doelstellingen (realiseren van een gemeente dekkend beeld van de bodemkwaliteit voor 2005 en het saneren/beheersen van alle ernstige gevallen van bodemverontreiniging vóór 2023). De gemeente dient niet alleen in het kader van de prestatie criteria ingevolge het beleidskader ISV de voortgang te melden, maar zal ook de voortgang van de bodemoperatie moeten rapporteren middels de vastgestelde monitoringsindicatoren Wbb. (zie ook 3.3.5 monitoring) Voor het programmeren ingevolge de Wbb geldt als vertrekpunt het gemeentelijk bodembeleid met de daarin opgenomen uitgangspunten voor de prioritering (NMP-3 doelstellingen). Zoals in paragraaf 3.2.3 is beschreven, kan bij het programma worden aangesloten bij de ruimtelijke dynamiek (MOP). Indien dat niet mogelijk is spreekt men van statische locaties. Hiervoor gelden voor het programmeren uitsluitend de milieuhygiënische urgentiecriteria. De bevoegd gezag status van de gemeente leidt tot extra werkzaamheden als gevolg van de verplichting tot het opstellen van een meerjarenprogramma Wbb voor het niet stedelijk gebied van de gemeente en het beleidsprogramma ingevolge art. 4.14 Wm. Wat dit laatste betreft moet worden vastgesteld dat de gemeente nog niet beschikt over een actueel bodembeleidsplan waarin alle nieuwe ontwikkelingen en gevolgen van BEVER en ISV zijn geïntegreerd. Er dienen nog tal van activiteiten te worden opgestart en uitgevoerd (zie plan van aanpak gemeente/provincie, bijlage 3). Bij het uitvoeren van de bevoegd gezagrol moet rekening worden gehouden met intensivering van de communicatie met burgers en bedrijven. De aanpak voor wat betreft verontreinigde locaties in het landelijk gebied (segment landelijk gebied) van de gemeente Leeuwarden wijkt in essentie niet af van de geschetste aanpak in het stedelijk gebied, met dien verstande dat in het landelijk gebied over het algemeen minder respectievelijk andere vormen van dynamiek aanwezig zijn. Vanaf 1-1-2003 is de gemeente Leeuwarden verantwoordelijk voor de programmering (inclusief financiering) van de verontreinigde locaties in het landelijk gebied van de gemeente. Voor de periode 2003-2004 zal de gemeente Leeuwarden zelf een meerjarenprogramma Wbb dienen op te stellen. De gemeente Leeuwarden zal dit doen door aan het MOP een bodemmodule toe te voegen voor wat betreft het onderdeel 'niet stedelijk gebied'. Het MOP beperkt zich immers niet tot het stedelijk gebied maar heeft in principe betrekking op het gehele gemeentelijk grondgebied. De mogelijkheid voor het opstellen van een meerjarenprogramma Wbb voor het landelijk gebied is verankerd in artikel 76 eerste lid van de Wbb. Het meerjarenprogramma Wbb is, in navolging van het MOP voor het stedelijk gebied, een voorwaarde voor een financiële bijdrage voor een periode van vijfjaar. Voor de medefinanciering van in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen is een aparte bedrijvenregeling door het rijk in voorbereiding (segment bedrijven). Bij de programmering is het van belang rekening te houden met het feit dat de regeling eindigt in 2023. Het is in dit verband van belang dat vóór die datum alle ernstig urgent verontreinigde bedrijfsterreinen zijn gesaneerd en of beheerd. Bij de programmering dient rekening te worden gehouden met de milieuhygiënische urgentie en kan rekening worden gehouden met natuurlijke momenten in de bedrijfsvoering waarop nieuwe investeringen worden gedaan, verbouwing of nieuwbouw wordt gepleegd en of in het kader van de Wm-vergunningverlening revisies plaatsvinden. Vanuit de gemeentelijke optiek bestaan voor de programmering, ambities en uitgangspunten aangrijpingspunten in het vergunningenbeleid en het ruimtelijke beleid. Samenwerking bij de programmering met de regionale BSB-stichtingen ligt voor de hand. Tot 2003 blijft de provincie verantwoordelijk voor de financiering en uitvoering van de ondernemingsgerichte /branche gerichte aanpak. Binnenkort zal door het ministerie de inhoud van het interimbeleid worden bekend gemaakt. Het interimbeleid heeft betrekking op de periode tot de formele invoering van de bedrijvenregeling. Globaal komt het interimbeleid neer op een beperkte invoering van de bedrijvenregeling. 19

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 2002 | | pagina 534