1
worden opgedaan met de voorgestane integratie van bodemsanering en stedelijke vernieuwing.
Dit geldt niet alleen voor de bodemmedewerkers maar ook voor de medewerkers van andere
betrokken afdelingen en diensten. Men moet leren eikaars "taal" te spreken en te verstaan. Dat
betekent dat in het verdere implementatietraject ook voorzien moet worden in het verder
verbeteren van de communicatie.
Voor het per 1-1-2003 vervullen van de bevoegd gezagrol is nog voldoende inwerktijd
beschikbaar. Op basis van de terzake gemaakte afspraken en met behulp van een tijdje
"droogzwemmen" door de gemeente tot 1-1-2003 moet dit zeker lukken.
32
Bijlage 1
Resultaten UPR/BEVER in relatie tot ISV
1 Achtergrond UPR-BEVER en ISV
De opdracht voor het UPR-BEVER kwam voort uit het Kabinetsstandpunt over de vernieuwing van
het bodemsaneringsbeleid uit 1997. In 1998 werd daaraan het creëren van de randvoorwaarden
voor het realiseren van de NMP3-doelstellingen voor bodem toegevoegd. Het in de periode 1999-
2000 in uitvoering genomen ISV was eveneens van wezenlijke invloed op UPR-BEVER. Tenslotte
speelde de discussie over kwaliteitsborging en handhaving naar aanleiding van enkele
publicaties4 een belangrijke rol bij de totstandkoming van de UPR-BEVER resultaten.
De problemen die het kabinet in 1997 signaleerde, luidden in één woord samengevat: stagnatie.
Stagnatie van de bodemsanering zelf. En als gevolg daarvan ook in ruimtelijke en economische
processen, waaronder stedelijke vernieuwing en revitalisering van bedrijfsterreinen. Het kabinet
noemde de volgende oorzaken van de stagnatie met name:
bodemsanering is te duur, vooral door de multifunctionele saneringsdoelstelling;
de overheid organiseert en prioriteert bodemsanering te sectoraal en te centralistisch;
de regelgeving is te complex; en
(markt)partijen worden als gevolg van dit alles onvoldoende gestimuleerd om te investeren in
het verbeteren van de bodemkwaliteit.
Met de resultaten van het UPR-BEVER zouden deze oorzaken moeten worden weggenomen
teneinde de volgende dubbeldoelstelling te verwezenlijken:
1het opheffen van stagnatie in ruimtelijke en economische processen: en
2. het realiseren van de bodemdoelstellingen uit het NMP3, te weten:
het creëren van een landsdekkend beeld van de ernstige (en urgente)
bodemverontreiniging ultimo 2004; en
het gesaneerd dan wel beheersbaar hebben van deze werkvoorraad rond 2023.
2 Resultaten UPR-BEVER mede in relatie tot ISV
Voor het halen van de dubbeldoelstelling gaat het nieuwe bodembeleid uit van een maximale
integratie van bodemsanering in andere maatschappelijke activiteiten en dynamiek. Dit betreft
enerzijds ruimtelijke dynamiek in zowel het stedelijk als het landelijk gebied en anderzijds
ondernemingsdynamiek. Dit betekent dat voor bodemsanering aansluiting moet worden gezocht
bij locale en regionale investeringsprogramma's. Deze (markt)investeringen worden
medebepalend voorde planning, uitvoering en financiering van bodemsanering. Overigens blijft de
milieu-urgentie van een sanering gehandhaafd als criterium van de uiterste termijn waarop
maatregelen genomen moeten worden, tenzij het treffen van tijdelijke beveiligingsmaatregelen in
afwachting van dynamiek verantwoord is. Tevens moet sanering worden gegarandeerd van
zogeheten 'statische locaties', waar ook op termijn geen ontwikkelingen te verwachten zijn.
4 Onder meer het rapport 'Wie betaalt, bepaalt'.