Vanwege de wens om te komen tot integratie van bodemsanering en maatschappelijke dynamiek
(in welke vorm dan ook) kan de bodemmodule daarnaast worden gezien als een integraal
onderdeel van het gemeentelijke ontwikkelingsprogramma dat wederkerige relaties heeft met alle
prestatievelden. Daarom moet de bodemmodule integraal zijn afgestemd op de ontwikkelingsvisie
van een gemeente.
Bodemsanering in het segment landelijk gebied
Het primaat voor de aanpak van bodemsanering in aansluiting op dynamiek in het landelijk gebied
(onder meer landinrichting, plattelandsvernieuwing, realisatie Ecologische Hoofdstructuur,
etcetera) ligt bij de provincies en de rechtstreekse gemeenten. Voor het landelijk gebied wordt een
met het ISV vergelijkbare systematiek nagestreefd, in eerste instantie op basis van de in deze zin
te vernieuwen Wbb. De provincies en grote gemeenten krijgen voor bodemsanering in het
landelijk gebied Wbb-middelen op grond van een vijfjarenprogramma. In de overgangsperiode tot
2002 is het voorts mogelijk om een Wbb-bijdrage te vragen op grond van een jaarprogramma. De
middelen voor het landelijk gebied van de rechtstreekse gemeenten zullen in het ISV worden
opgenomen zodra dit wetstechnisch mogelijk is.
Bodemsanering in het segment onderneminqsdynamiek
In samenhang met de nieuwe regelingen voor het stedelijk en landelijk gebied zijn er in het kader
van het UPR-BEVER afspraken gemaakt over een nieuw regime voor de sanering van in gebruik
zijnde en blijvende bedrijfsterreinen. Dit regime kan worden opgevat als een vervolg op de huidige
BSB-operatie, die voornamelijk een onderzoeksoperatie is. De kern van de bedrijvenregeling
bestaat uit een landelijk uniforme medefinancieringsregeling (generieke percentages
medefinanciering voor enkele soortgelijke groepen van bedrijven) gekoppeld aan een wettelijk
verankerde saneringsplicht. De medefinancieringsregeling wordt zodanig vorm gegeven dat
bedrijven hierop een aanspraak kunnen doen en ook vooraf kunnen inschatten hoe groot deze
aanspraak zal zijn. De uitvoering van de medefinancieringsregeling berust bij de bevoegde
gezagen Wbb. Dit betreft onder meer het vaststellen van het voor het bedrijf in kwestie geldende
medefinancieringspercentage, alsmede het (achteraf) vaststellen van de absolute hoogte (in
van de overheidsbijdrage.
Tot zover de bespreking op hoofdlijnen van de drie segmenten. Hierna volgen enkele laatste
relevante resultaten van het UPR-BEVER.
Door de geschetste programmafinanciering in het kader van het ISV en de vernieuwde Wbb voor
perioden van vijf jaar, komt het huidige systeem van project- en budgetfinanciering met eigen
bijdragen van provincies en gemeenten (2,5% respectievelijk 7,5%) te vervallen.
Het systeem van programmafinanciering in het kader van het ISV en de vernieuwde Wbb is
outcome-gestuurd op basis van prestatie-indicatoren. De prestatieverantwoording aan de minister
van VROM vindt vijfjaarlijks plaats. Daarnaast wordt de voortgang jaarlijks gevolgd op basis van
een 'outputrapportage', die is opgesteld aan de hand van de in UPR-BEVER-verband
gedefinieerde set van monitoringsindicatoren. Een door de bodemoverheden gezamenlijk in te
stellen landelijk monitoringsoverleg dient voor het verkrijgen van draagvlak voor de
4
monitoringsgegevens, alsmede voor de beleidsmatige bespreking van deze gegevens in het licht
van de inspanningsverplichting van de bodemoverheden voor het halen van de NMP3-doelen.
De bestedingsverantwoording gebeurt primair binnen de eigen bestuurslaag ('single-audit'). De
allocatie van Rijksmiddelen over de programma's vindt plaats op basis van enerzijds de relatieve
omvang van de bodemsaneringstaakstelling in relatie tot de NMP3-doelen (taakstellingen) en
anderzijds de prestatieverantwoording (vanaf 2005). Bij deze allocatie wordt rekening gehouden
met een te behalen multiplier die overigens verschillend kan zijn per programma en per periode.
Bij de financiële sturing van de operatie vervullen de provincies een regiefunctie.
In UPR-BEVER zijn afspraken gemaakt om de kwaliteitsborging en handhaving van de
bodemsanering te verbeteren. Het uitgangspunt daarbij is de kwaliteit van de gehele
bodembeheerketen. Er wordt uitgegaan van een mix van positieve en van sanctionerende
elementen (kwaliteit loont, maar zonder handhaving tegenover onjuist handelen heeft
kwaliteitsborging geen kans). Kwaliteitsborging wordt een verplicht onderdeel van het
saneringsplan. Het evaluatierapport moet door een onafhankelijke partij worden opgesteld. Bij
dure en complexe gevallen is daarenboven een contra-expertise van dit rapport noodzakelijk. Er
worden nieuwe instrumenten gecreëerd voor het toezicht op grondstromen (registratie en
certificering van stromen; certificering van uitvoerende instanties). De handhavingsinspanning van
bevoegde gezagen wordt geïntensiveerd en geoptimaliseerd door een eenvoudiger regelgeving
en standaardisatie van de uitvoering. Daarnaast zal het bevoegd gezag een handhavingsstrategie
uitwerken. Er zijn afspraken gemaakt (en procescondities vastgelegd) voor de kwaliteit van de
bevoegde gezagen (beleidsmatig, organisatorisch, instrumenteel). Bovendien wordt gewerkt aan
kwaliteitsborging (certificering) van intermediairs. Tenslotte zal voor de kwaliteit van bodemdata
aandacht worden besteed aan de uniformiteit en betrouwbaarheid van bodemgegevens, onder
andere door te bezien of, en zo ja hoe, de verschillende documenten en dataformaten zijn te
integreren, zodat één systeem (in de vorm van een protocol) kan worden ingevoerd.
In UPR-BEVER is een handreiking opgesteld om de betrokkenheid van en informatievoorziening
voor burgers te vergroten, enerzijds ter versterking van de democratische legitimatie van de
decentrale beleidsuitvoering en anderzijds ter verbetering van de kwaliteitsborging.
De beleidsvernieuwing vergt een omvattende wijziging van de Wbb en de overige relevante
regelgeving. Daarnaast is een ingrijpende organisatorische aanpassing bij provincies en
gemeenten aan de orde. Om dit alles in goede banen te leiden is een implementatieplan
opgesteld, waarin is vastgelegd op welke wijze de afstemming tussen Rijk, provincies en
gemeenten zal verlopen. Voorts zijn er afspraken gemaakt over de wijze waarop zal worden
omgegaan met formatie-aanpassingen (zowel kwantitatief als kwalitatief) bij gemeenten en
provincies (sociaal statuut). Deze afspraken kunnen regionaal worden geconcretiseerd in een
bestuursconvenant. In een dergelijk convenant kunnen tevens afspraken over de onderlinge
afstemming (regie) tussen de betreffende gemeenten en de provincie worden vastgelegd. Deze
afstemming heeft betrekking op:
5